Start Weblog Inhoud Wat is nieuw English

Axioma's van graniet

Vooronderstellingen betwijfeld - onderzoek gevraagd

Tegenwicht Opiniestuk # 50, augustus 2008 

Inleiding  
- Een vraag om onderzoek 
- De Alje Klamergroep 
- Axioma's 

A. Pedofilie 
     1.    'Pedofilie' bestaat 
     2.    Pedofilie is een geestelijke stoornis 
     3.    Pedofilie is ongeneeslijk 
     4.    Pedofilie is 'geweld' 
     5.    Pedofiele relaties zijn vluchtig 
     6.    Pedofilie is een groeiend probleem 

B. De gevolgen voor het kind 
     7.    Kinderen zijn niet seksueel 
     8.    Pedofiele relaties zijn intrinsiek, blijvend en ernstig schadelijk  
     9.    Kinderen kunnen niet instemmen 
     10.  Kinderen liegen niet ... 
     11.  Kijken is beschadigend: de pedofiele blik 
     12.  Om moreel aanvaardbaar te zijn is ‘gelijkheid’ nodig 

Vragen 

Inleiding 

Een vraag om onderzoek 

Dit opiniestuk is een door Tegenwicht bewerkte versie van een oproep tot onderzoek, geschreven door de Alje Klamer Groep in begin 2005. 

De oproep heeft niet tot een publicatie geleid door een te lage respons en door gebrek aan een uitgever. Het plan om de publicatie te vervangen door een publiek symposium moest worden afgeblazen na bedreigingen uit kringen van en rond de toenmalige LPF (Lijst Pim Fortuyn). 

De oproep tot onderzoek noemt een aantal 'granieten axioma's' op over pedofilie, vastgeroeste overtuigingen en vooronderstellingen die niet betwijfeld (mogen) worden. Per axioma worden hier dan toch twijfels geuit, wordt enig reeds verricht onderzoek genoemd en worden tenslotte vragen gesteld die onderzocht zouden moeten worden. 

De Alje Klamer Groep

Dit was een studiegroep, genoemd naar een voormalige radio-pastor. De groep was  verbonden aan de Stichting voor Kerkelijk Sociale Arbeid, de KSA. De KSA is een onderdeel van de Pauluskerk, verantwoordelijk voor de sociaal-maatschappelijke activiteiten van de kerk. De Pauluskerk, destijds gelegen in hartje Rotterdam, is een protestants kerkgenootschap dat zich in het bijzonder op de grote stadsproblematiek richt, met veel aandacht voor de zorg aan drugsverslaafden, dak- en thuislozen en vluchtelingen. 

Daarnaast heeft de Pauluskerk/KSA zich de afgelopen twintig jaar in sterke mate bezig gehouden met actieve zorgverlening aan seksuele minderheden, waaronder transseksuelen, travestieten, sadomasochisten en pedofielen. De kerk stond destijds onder leiding van de veelvuldig onderscheiden Ds Hans Visser die met zijn activiteiten en optreden in de media nationale bekendheid heeft verworven. 

Met spijt heeft de groep afscheid moeten nemen van Hans Visser die in 2007 met emeritaat is gegaan. De groep is nu 'slapend' en blijft dit nog wel even in overleg met de opvolger van ds Hans Visser. 

De publicatie van dit stuk, in eerste versie stammend uit 2005 maar nu in 2008 geheel herzien, is dan ook een respectvolle herdenking van het werk van ds Hans Visser.
 

Het is ook een herdenking van een voormalig werkgroepslid, de in 2002 overleden Dr. Wijnand Sengers. 
Vanaf de jaren vijftig heeft hij op terreinen als homoseksualiteit en drugsbeleid de doeltreffendheid aangetoond van het bevragen van de axioma’s waarop het publieke beleid en de maatschappelijke houding gebaseerd zijn, als dé methode om tot een redelijke en deugdelijke benadering van deze onderwerpen te komen. 

Zijn tijd vooruit; in memoriam Wijnand Sengers; ISBN 90-9017940-2.
 

Niet minder heeft de groep oud-lid Dr Frits Bernard te herdenken. Zijn Kleine Seksuologie is hier op Tegenwicht te vinden. 

[Ter gelegenheid van deze publicatie zijn aan het Tegenwicht Opiniestuk # 40, over seksualiteit, nog enkele actuele artikelen toegevoegd - Tw.]

Vanaf 1998 toonde de Pauluskerk/KSA zich in toenemende mate bezorgd over de situatie zoals die zich rondom het thema pedofilie ontwikkeld heeft, in het bijzonder met betrekking tot de groeiende publieke hysterie. De aanwakkerende maatschappelijk weerstand heeft geleid 

tot gewelddadige eigenrichting jegens vermeende pedofielen; 

tot welhaast een vereenzelviging van pedofilie met verkrachting en kindermoord; 

tot de totstandkoming van steeds strengere en ongerichte wetgeving waarin niet zozeer daden als wel gevoelens en seksuele identiteit onderwerp van het strafrecht worden,  

tot volstrekt disproportionele bestraffing en sociale uitsluiting  en 

- wij schrijven nu 2008 - tot het lastig vallen en bedreigen van Ds Hans Visser nadat deze zich in zijn afscheidspublicatie genuanceerd had uitgelaten over pedofilie: 

Ds Hans Visser, Pedofilie, KSA 2007

Deze bezorgdheid heeft de Pauluskerk/KSA destijds omgezet in het aanbieden van counseling aan pedofielen die vertrouwelijke van aard en niet veroordelend van toon is en – middels publicaties en de organisatie van symposia – in een poging tot nuancering van het publieke debat. Mede door de enorme verharding van dit debat heeft de groep nu, 2008, een pauze in acht genomen. 

Axioma's

Axioma's zijn stellingen die men zonder nader onderzoek voor waar aanneemt en van waaruit men redeneert. Ze bestaan niet alleen in de wiskunde, maar ook in de andere takken van wetenschap - en in alle religies. Maar soms stelt iemand toch de vraag of de axioma's wel echt waar zijn. Draait de zon wel om de aarde? Zo deed Einstein dit bij de axioma's van de wis- en natuurkunde van Newton. Dit bleek een vruchtbare vraag te zijn die veel onderzoek op gang heeft gebracht en de gehele natuurkunde heeft veranderd. 

Onderstaand vind u enkele van deze axioma’s over pedofilie. Zij zijn in grofweg twee categorieën onderverdeeld: 

(A) axioma’s betreffende pedofilie zelf en 

(B) axioma’s betreffende de gevolgen voor de veronderstelde slachtoffers van pedosksualiteit. 

De voorgestelde opsomming is geenszins volledig. Bij elk axioma geven wij enig commentaar, vermelden we soms als enig onderzoek, maar stellen vooral vragen - vooral de vraag naar gedegen onderzoek in plaats van het blindelings aannemen van de axioma's. Juist bij axioma's is het - zelfs in de wiskunde - van cruciaal belang om zichzelf vragen te stellen. Dit is wat er moet gebeuren. 

A. Pedofilie

1. ‘Pedofilie’ bestaat ...

... maar hoe: 

is het een eenvormig verschijnsel 

of kent het meerdere vormen, elk met een eigen dynamiek? 

Op dit moment worden seksuele gevoelens ten opzichte van mannelijke en vrouwelijke minderjarigen, vaak ongeacht de leeftijd, tot hetzelfde verschijnsel gerekend. 

Er is meer gebeurd: de betekenis van het woord is in de maatschappelijke praktijk veranderd. Betekende het oorspronkelijk een gevoel van liefde voor en van aantrekking tot kinderen, ook in seksueel opzicht, in de loop der jaren wordt het vooral gebruikt in de betekenis van pedoseksuele daden met kinderen. Men schrijft dan in de krant: "Pedofilie is verboden". Nee: pedoseksualiteit is verboden. Geen staat of wet kan gevoelens verbieden. 

Wij mogen de lezer dringend verzoeken dit onderscheid wel te maken, het onderscheid tussen 

pedofiele gevoelens en 

pedoseksuele daden. 

Gieles heeft in verschillende lezingen, o.a. in 1997,  op de verandering - en dus de onbruikbaarheid - van het begrip 'pedofilie' gewezen: "Schaf verwarrend begrip 'pedofilie' af". Voor het genoemde onderscheid pleit hij in een meerdere malen gegeven college 'Pedofilie, stoornis of ...?'. 

Een onderzoek van de geschiedenis van het begrip pedofilie is zeker op zijn plaats, want waar Krafft-Ebing beide kanten van het verschijnsel verenigde en onder één noemer plaatste, bleef Havelock Ellis hen als gescheiden onderdelen of aspecten van hetero- en homoseksualiteit beschouwen. 

Er is ook een biosociale benadering [*] die erop lijkt te wijzen dat jongensliefde van de kant van de man (en wellicht ook meisjesliefde van de kant van de vrouw) een evolutionair doel kan dienen. 

[*] Jay R. Feierman, Editor, Pedophilia, Biosocial Dimensions, Springer Verlag, New York 1990 - Review - Quotes]

Dergelijke vriendschappen zouden de samenleving kunnen versterken door het vormen van jongeren. De relaties tussen mannen en meisjes vóór de geslachtelijke leeftijd - en die van vrouwen met jonge jongens - komen dan in een ander perspectief te staan. 

Er zijn verschillen in de beleving van deze relaties tussen jongens en meisjes. Zo komen zowel Michael C. Baurmann (zie ook hier) als Rind, Bauserman & Tromovitch (zie ook hier) tot de conclusie dat de beleving van jongens positiever is dan die van meisjes. Schade wordt vooral, of soms alleen, bij meisjes gevonden.

Lopen de processen bij jongens en meisjes anders - 

of is het eerder een product van de sociale constructie van een geslachtsgebonden gevoel van kwetsbaarheid? 

Onderzoek naar gegevens betreffende de aantallen en belevingen mensen die zich als pedofiel beleven en zich uitsluitend tot jongens of tot meisjes aangetrokken voelen, of op dit vlak geen specifieke voorkeur uitspreken, kan hierbij ook van belang zijn. Rudiger Lautmann (zie ook hier) heeft een dergelijk onderzoek verricht. Ook hij ziet verschillen tussen jongens en meisjes, alsook tussen jongen- en meisjesliefhebbers. 

Op een andere vector van het onderzoek bevindt zich het ontwarren van een gerichtheid op (pakweg) vijfjarigen van een gerichtheid op (zeg:) vijftienjarigen, waarmee aangetoond zou kunnen worden dat het begrip ‘pedofilie’ zoals het momenteel geconstitueerd is - en zeker zoals het nu gebruikt wordt - een onbruikbaar containerbegrip is geworden, meer het resultaat van de vigerende leeftijdsgrenzen in de zedenwetgeving dan van gedegen en onbevooroordeeld onderzoek. 

Tot slot, gegeven het feit dat in de geschiedenis van de morele paniek omtrent pedofilie de aandacht voor pedofilie volgde op een aanvankelijke bezorgdheid over incest, zou de relatie tussen incest en pedofilie verhelderd moeten worden: 

is incest 'pedofilie binnen het gezin’ (zoals het momenteel in Nederland wel omschreven wordt) 

of betreft het verschillende verschijnselen, of in ieder geval elk met een eigen dynamiek? 

Of het nu om dezelfde of om verwante verschijnselen gaat, gegeven de aanwijzing in de analyses van Bauserman/Rind/Tromovitch (zie de links hierboven) dat de schadelijkheid in seksuele ontmoetingen tussen volwassenen en kinderen voornamelijk in de toepassing van psychische of fysieke dwang gelegen is - in het bijzonder bij meisjes,  zou niet incest dat binnen de dwingende institutie van het gezin plaatsvindt, niet juist meer in plaats van minder bezorgdheid op moeten roepen?

2. Pedofilie is een geestelijke stoornis

Momenteel worden er al vraagtekens geplaatst bij de opname van pedofilie in het DSM-IV (zie Archives of Serxual Behavior 31/6, December 2002). Deze bedenkingen zouden op zijn minst in heldere taal samengevat moeten worden - zie hiervoor Gieles 2003 -, en bij voorbeeld aan de hand van historische parallellen met de verwijdering van homoseksualiteit als psychische stoornis uit het DSM-IV-Rev (een vertaling staat hier) verdiept kunnen worden. Moser & Kleinpatz 2003 betogen hetzelfde. 

Geeft een parallel met de herdefiniëring van homoseksualiteit als seksuele minderheid in plaats van een geestelijke of psychische stoornis enig houvast bij het doordenken van wat toekomstige ontwikkelingen zullen brengen? Nieuwe uitspraken over, alsmede een verdere ontwikkeling van de gehanteerde argumentatie zijn eveneens zeer welkom. 

Dit axioma is wellicht ook de meest geschikte plek om op de vraag in te gaan of pedofilie zelf een seksuele gerichtheid is. Lautmann (zie de links hierboven) noemt het weliswaar een "primaire seksuele oriëntatie", maar treft in feite bij zijn respondenten nauwelijks een gerichtheid op seks aan. 'daar gaat het helemaal niet om', zeggen zij. Hoe valt pedofilie dan bij voorbeeld in te passen in Tripps matrix voor de ontwikkeling van de seksuele oriëntatie? 

Argumenten aangaande de historische en interculturele alomtegenwoordigheid van pedofilie (of jongensliefde/meisjesliefde) zouden eveneens dieper inzicht in dit axioma kunnen bieden. Tot slot mag onderzocht worden of en in hoeverre het sociologisch concept van een minderheidsgroep op pedofielen toepasbaar is en welke implicaties dit met zich meebrengt. 

Zo spreekt Vogt (2006) voortdurend over "deze minderheidsgroep", die hij op tal van variabelen vergelijkt met een heterofiele controlegroep. Hij vindt in hun persoonlijkheidsstructuur geen verschillen, alleen in de mate van stress die ondervonden wordt en, althans bij een deel van zijn minderheidsgroep, de mate waarin men zich hiertegen opgewassen voelt. Frits Bernard concludeerde in zijn Factual Report hetzelfde. 

3. Pedofilie is ongeneeslijk 

Als pedofilie een seksuele oriëntatie is, dan is het onzinnig over ‘behandeling’ te spreken. De vraag blijft of sociaal onacceptabel gedrag dat hieraan verbonden kan zijn veranderd of in goede banen geleid kan worden. Is er sprake van een iatrogene dynamiek [*] waardoor het idee dat pedofilie niet te genezen valt het uiteindelijk ongeneeslijk maakt

[* Hiermee wordt bedoeld dat de stoornis juist door de behandeling in het leven wordt geroepen - Tw.]

Een goede bijdrage aan onderzoek terzake zou ook betrekking kunnen hebben op rapportages van succesvolle therapievormen en een dwarsverbinding aan kunnen gaan met het tweede axioma. Op de website www.helping-people.info staat veel informatie en literatuur over vormen van behandeling - en hoe deze wordt ervaren.  

Dit axioma wordt momenteel gebruikt ter rechtvaardiging van voortdurende ‘preventieve’ opsluiting van wetsovertreders die hun straf uitgezeten hebben

 (en wat niet zozeer onder het mom van straf maar als bescherming van de ‘openbare orde’ in levenslang kan resulteren) 

of, eenmaal vrijgelaten, van het opleggen van draconische restricties als elektronisch toezicht en registratiewetten 

(waaronder in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië veelal het openbaar maken van de identiteit van voormalig gestraften), 

waarmee het hun onmogelijk gemaakt wordt een normaal leven te leiden. 

Onder deze noemer zou het een goede bijdrage zijn om de waarheid omtrent recidive, in verschillende bronnen fors uiteenlopend van 3% tot 85%, onderzocht wordt. Gieles heeft hier al een bijdrage aan geleverd en het internationale forum Ipce heeft hierin het nodige voorwerk verricht

4. Pedofilie is ‘geweld’

Dit axioma vormt de basis voor extreme en disproportionele bestraffingen en tbs-opleggingen. Een onderzoek van dit axioma zou 

zowel een getalsmatig onderzoek kunnen bevatten naar het percentage pedofiele contacten waarbij inderdaad sprake is van ‘geweld’ in de strikte zin van het woord, 

als – belangrijker nog – een onderzoek naar aspecten die betrekking hebben op het debat rondom ‘structureel’ of ‘systematisch’ geweld, die 

zowel een analyse die racisme, seksisme, homofobie, pornografie en/of andere fenomenen als ‘geweld’ bestempelt in relatie tot gevolgen voor de slachtoffers, 

maar ook de problemen schetst die een dergelijke analyse met zich meebrengt, in het bijzonder wanneer deze in een juridisch kader geplaatst wordt. 

Uitgaande van deze algemene bespreking rest de vraag of pedoseksuele, laat staan niet-seksuele pedofiele contacten, daadwerkelijk vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde verschijnselen. 

Vooralsnog geven zowel Baurmann als Lautmann, Rind cs (zie de links hierboven), Rind  2001, als Santfort en Rivas aan dat er in elk geval relaties bestaan die vrij zijn van elke vorm van geweld. 

5. Pedofiele relaties zijn vluchtig

Het is een vaak gehoord argument dat zelfs als er geen sprake van aantoonbare schade is, de pedofiel het kind vroeger of later ‘af zal danken’, hetgeen emotionele schade tot gevolg heeft. Wat heeft lange-termijnonderzoek te zeggen over de percentages relaties die blijvend van aard zijn? Enkele vroege onderzoeken zoals van Tindall (Journal of Homosexuality, 3:4, 1978), maar ook Sandfort (zie de link hierboven) en Brongersma (Volume 1, Volume 2 < PDF-bestanden) maken in ieder geval melding van dergelijke blijvende relaties. En om op het idee achter dit axioma in te gaan: zijn relaties van beperkte duur inherent schadelijk? 

6. Pedofilie is een groeiend probleem; kinderen worden meer dan ooit tevoren aan het gevaar van pedofilie blootgesteld

De media werpen nogal eens het beeld op dat ‘pedofilie’, aanranding van kinderen en ‘kinderpornografie’ een exponentieel groeiend probleem vormen – en dat is dan voor alle zekerheid nog maar het topje van de ijsberg. Wat geven de cijfers aan? 

Als deze voorstelling juist is, is dat dan mogelijk het gevolg 

van steeds ruimere wetgeving waarin meer en meer handelingen onderwerp van het strafrecht worden; van een voortschrijdende inperking van de verjaringswetgeving; 

van toegenomen aangiftebereidheid? 

Of betreft het slechts een mediahype?

B. De gevolgen voor het kind 

Zelfs als geconcludeerd mocht worden dat pedofilie een normale seksuele oriëntatie is, dat pedofielen noch ziek, noch inherent abnormaal zijn, dan nog blijft er een aantal axioma’s over betreffende de gevolgen van pedoseksuele contacten die het evenzeer verdienen onderzocht te worden. Tot deze axioma’s behoren:

7. Kinderen zijn niet seksueel 

Wie kinderen als seksuele wezens beschouwt, maakt dus automatisch een ernstige fout en wie seksualiteit in de ‘kindertijd’ binnenloodst, maakt zich schuldig aan het perverteren van kinderen. In een aantal opzichten is dit een sleutelaxioma en verantwoordelijk voor de hedendaagse afschuw van pedofilie. Maar opnieuw, is het ook waar? 

Vanaf Freud lijkt de psychologie een andere richting uit te wijzen; een historisch overzicht van deze opvattingen is zeer waardevol. Tegenwoordig klinken zelfs uit de kringen rond de zogeheten 'misbruikindustrie' stemmen op dat het probleem niet is dat kinderen niet seksueel zijn en pedofielen seksualiteit introduceren waar zij niet thuishoort, maar dat pedofielen kinderen met een ongepaste vorm van seksualiteit confronteren – al lijkt de basis voor deze bewering, in termen van het doordenken van wat voor kinderen wel of niet een gepast niveau van seksualiteit is, tamelijk vaag. Duidelijkheid is geboden. 

Dit is wellicht ook de plek voor een onderzoek naar het negatieve effect van dit axioma op de seksuele zelfbeschikking van minderjarigen, in de vorm van een onderzoek naar de effecten op de seksuele opvoeding, of een bespreking van seksuele rechten van minderjarigen. 

Een ontkenning van de seksualiteit van het kind belet de zelfbeschikking van kinderen en voorkomt een passende seksuele opvoeding (die eerder op zelfverwekelijking gericht is dan op abstinentie), en ontneemt hun aldus een belangrijk gereedschap voor zelfbescherming. Het ontzegt hen ook het recht op een ‘gepaste’ seksualiteit, wat dat ook moge zijn. 

8. Pedofiele relaties zijn intrinsiek schadelijk en deze schade is blijvend en ernstig 

De laatste jaren is er een niet onaanzienlijke hoeveelheid al (dan niet meta-analytisch) onderzoek gepubliceerd waarin dit axioma wordt tegengesproken. 

We mogen hier verwijzen naar enkele eerdere opiniestukken van Tegenwicht: 

# 11: Intimiteit: gevaar of groeikans? 

# 13: The research of the Rind et al. team 

# 15: Homotieners - zij passen niet in het feministische model 

# 26: Het ultieme gevaar: seks, waarin ook Rossen & Schuijer 1992

Over het bestaan van expliciet niet-schadelijke relaties  - en over het hierna volgende axioma - schreef T. Rivas in 2006 een uitvoerig essay met literatuurverwijzingen: 

Rationele en integere emancipatie van niet-schadelijke pedofilie.

9. Kinderen kunnen niet instemmen 

Veel van de veronderstelde schade is gebaseerd op het axioma dat pedofiele relaties per definitie (dus als axioma) niet op wederzijdse instemming gefundeerd zijn, of zelfs hun basis in ‘geweld’ hebben. 

De kwestie wordt verder gecompliceerd door de onduidelijke definitie van het begrip kind (waar een vijfjarige wellicht niet tot instemming in staat is, gaat dat niet noodzakelijkerwijs ook voor een vijftienjarige op) en het gebruik van termen als ‘full consent’ en ‘informed consent’. 

Op aangrenzende gebieden wordt echter wel degelijk erkend dat kinderen, mits zij de benodigde ontwikkelingsfase bereikt hebben, tot instemming in staat zijn. Bij voorbeeld in het medisch debat over instemming door minderjarigen met potentieel dodelijke medische ingrepen of levensbeëindiging in het geval van terminale ziektes, of in het werk van C.H. Kennedy waarin objectieve criteria ontwikkeld worden om te bepalen of geestelijk gehandicapten met seks in kunnen stemmen (Journal of Forensic Neuropsychology 1/3, 1999). De implicaties van deze parallellen zouden verder uitgewerkt kunnen worden. 

Zie hierover bijvoorbeeld een hoofdstuk uit een artikel van Rind, Tromovitch & Bauserman. Als u omhoog klikt naar de home page van deze website en onderaan de pagina "informed consent" intypt, krijgt u enkele pagina's met links naar artikelen hierover te zien. 

10. Kinderen (of slachtoffers) liegen niet - in ieder geval niet over seks  

Wanneer dit axioma in zijn volle reikwijdte aanvaard wordt, betekent dit dat elk soort van bewijs (en niet enkel de verklaringen van kennelijke slachtoffers) tegen pedofielen onder verdenking zonder verdere deliberatie geaccepteerd wordt. 

De geschiedenis van strafzaken met betrekking tot pedofilie is vergeven van onder politiedruk liegende kinderen, van rechterlijke dwalingen [*] en regelrechte perverteringen van het strafrecht: we hebben al de opkomst en ondergang van het hervonden herinneringen syndroom (zie ook hier), het gebruik van anatomisch correcte poppen bij ondervragingen en de ‘anale verwijdingsreflex’ voorbij zien komen. [**] 

[* Zie bijvoorbeeld Tegenwicht Opiniestuk # 39: Bang voor de waarheid.]
[** De absurde hypothese is nooit bewezen. De betreffende onderzoekster is intussen ontslagen en ontmaskerd: zij was niet bevoegd dergelijk onderzoek te doen. De betreffende rechtszaken moeten worden overgedaan.]

Inmiddels is het besef doorgedrongen dat sturende vragen aan zeer jonge kinderen tot valse beschuldigingen en rechterlijke dwalingen hebben geleid die door de ondervragers zelf geconstrueerd zijn - recent nog in de negen jaar oude zaak in Enschede. 

In het Verenigd Koninkrijk worden door de rechtbanken inmiddels grote vraagtekens geplaatst bij het systeem van ‘trawling’, van het zonder directe aanleiding actief op zoek gaan naar mogelijke slachtoffers, waarbij voormalige bewoners van kindertehuizen en tuchtscholen middels beloftes van riante schadevergoedingen verleid werden tot het indienen van aanklachten tegen sociaal werkers. 

Toch heeft elk van deze inmiddels onderkende uitwassen er enkel toe geleid dat de vooronderstelling in stand wordt gehouden dat er aan bewijs verkregen op basis van getuigenissen van kinderen boven een zekere leeftijd, en van ‘slachtoffers’ in het algemeen, nooit getwijfeld mag worden. 

Met het imploderen van een aantal grote misbruikzaken in de Verenigde Staten en elders, en de constatering dat politie en aanklagers bij deze zaken enthousiast van deze vooronderstelling gebruik gemaakt hebben, is het des te pregnanter dat de gevolgen van dit axioma voor het strafrechtproces in kaart worden gebracht.

11. Kijken is beschadigend: de pedofiele blik 

Met de opname van virtuele afbeeldingen van kinderen in de kinderpornowetgeving wordt, behalve wellicht via een omslachtige omweg, niet langer meer de schijn opgehouden dat deze wetgeving bedoeld is om kinderen die bij de productie van dergelijke afbeeldingen betrokken zijn tegen misbruik te beschermen. Het doel van deze wetgeving behelst nu de bestraffing van hen die deze afbeeldingen bezitten en op een seksuele manier naar kinderen ‘kijken’. 

Met de intrede van de ‘pedofiele blik’ in de juridische praktijk zijn de theorieën van McKinnon en Dworkin, verworpen waar het algemene pornografie betreft, regel geworden voor afbeeldingen waar minderjarigen bij betrokken zijn. 

Ons wordt verteld dat het ‘slachtoffer’ schade ondervindt van de wetenschap dat zijn of haar beeltenis mogelijkerwijs met erotische blik bekeken wordt – maar hoe? Hoe kan de ‘schade’ vastgesteld worden van het idee of gevoel dat een afbeelding wel eens op seksuele wijze bekeken zou kunnen worden – een blik waar hij of zij geen kennis van heeft – en waar moet de werkelijke oorsprong van deze schade gezocht worden? 

Ons wordt verteld dat wanneer het ‘pedofielen’ toegestaan wordt een afbeelding van een kind te bekijken waar ieder ander ‘onschuldig’ naar zou kijken, zij de afgebeelde persoon schade berokkenen. Voorts zullen pedofielen door het kijken naar virtuele afbeeldingen van kinderen aangemoedigd worden afbeeldingen te bemachtigen van daadwerkelijke kinderen, die ofwel in het proces van de totstandkoming van de afbeelding, dan wel als gevolg van de werking van de ‘pedofiele blik’ beschadigd zullen worden. 

Met als gevolg dat hele categorieën afbeeldingen vanwege deze potentiële schade verboden worden en dat complete groepen mensen vervolgd worden op grond van wat zij verondersteld worden te denken. 

Dit proces werd reeds door  verscheidene auteurs aan een grondige analyse onderworpen; hun analyses zouden samengevat kunnen worden en nieuwe ideeën zijn welkom. 

Nog onlangs 'stond half Australië op zijn kop' nadat een kunstenaar het gewaagd had een (hele nette) blootfoto van een kind ten toon te stellen. "The evil is in the eye of the beholder" zo kopt en concludeert een overzichtsartikel van deze zaken. 

Een andere hieraan gerelateerde vraag luidt: leidt – onder verwijzing naar het onderzoek van Kutchinsky over pornografie in het algemeen – het uitbannen van alle vormen van visueel materiaal wellicht niet tot meer schade, daar pedofielen een uitlaatklep voor hun fantasieën ontnomen wordt?

Zie over dit onderwerp ook het vorige Opiniestuk van Tegenwicht, # 49: Wat is er mis met niet-gewelddadige erotica rond kinderen? 

12. Om moreel aanvaardbaar te zijn, moeten relaties op ‘gelijkheid’ zijn gebaseerd

De Nederlandse geleerde Gert Hekma beschouwt dit als het belangrijkste onderliggende axioma. Als gevolg van de vrouwenemancipatie, wat noopte tot de erkenning dat ‘liefde’ geen antwoord biedt op de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, die slechts met een gelijkschakeling van sociale en juridische structuren rechtgezet kon worden, zijn wij tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw doordrongen geraakt van de idee dat alleen relaties die op ‘gelijkheid’ gebaseerd zijn moreel valide zijn; egalitaire homoseksuele relaties vallen onder dit criterium, leeftijdsgestructureerde relaties niet. 

Tot de zaken die bij een theoretische/ethische bevraging van dit axioma aan de orde zouden kunnen komen, behoren de vragen 

of er überhaupt relaties bestaan die ‘gelijk’ zijn; 

of wederkerigheid niet belangrijker is dan gelijkheid; en 

welke mate van ongelijkheid acceptabel is 
(dat wil zeggen: tot op welke hoogte is dit een onbereikbaar, ideologisch geïnspireerd axioma en tot op welke hoogte weerspiegelt het de realiteit of de psychologische dynamiek?); 

of de uiterlijke zaken die op ‘gelijkheid’ duiden – leeftijd, ras en klasse – daadwerkelijk de belangrijkste elementen binnen een relatie zijn; 

of een relatie tussen personen die in haar uiterlijke kenmerken ‘ongelijk’ is in feite in zijn dynamiek ‘gelijk’ kan zijn 
(dit voert terug op Aristoteles’ bespreking van de vriendschap in zijn Ethiek, waarin hij benadrukt dat de gelijkheid van partners niet op de eerste plaats in macht maar in hun deugd moet zijn gelegen) en 

een beoordeling de verschillende manieren waarop ‘gelijkheid’ middels bij voorbeeld instemming, respect en een houding van mentorschap in een ‘ongelijke’ relatie gestructureerd kan worden.

Vragen

Zoals u ziet, eindigen wij niet met overtuigingen maar met vragen.

De eerste hamvraag aan de lezer is of deze ook bereid is zichzelf vragen te stellen over de bovenstaande (en andere) axioma's.
 

De tweede hamvraag is die naar gedegen onbevooroordeeld onderzoek in deze kwesties.

Kent u zulk reeds verricht onderzoek,

bent u hier wellicht mee bezig

of voornemens dit te doen?

Wees niet beschroomd om ook een scriptie of een werkstuk tijdens je studie ook als een voornemen tot gedegen en onbevooroordeeld onderzoek te zien.

Neem even contact op met < webmaster@tegenwicht.org >.

Start Weblog Inhoud Wat is nieuw English