Het sterkst komt de associatie van seks met geweld tot uiting in artikelen over seksuele contacten tussen volwassenen en niet-volwassenen. Echter, de literatuur zit vol met waarschuwingen tegen het verwoestende vermogen van seks, niet alleen voor kinderen en adolescenten, maar ook voor volwassen vrouwen.
Verder zien wij dat victimologen seksuele ervaringen in de kindertijd, zelfs die tussen leeftijdsgenoten, grondig onder de loep zijn gaan nemen om zodoende signalen van potentieel misbruik te registreren. Dit is een ontwikkeling die overeenkomt met de indruk van schrijver dezes, dat het eerder de seksuele activiteit in de kindertijd is en niet zozeer het seksuele misbruik in de de kindertijd waarover sommige representanten van het ‘"nieuwe onderzoek"’ zich druk maken. Een aantal recente victimologische studies bijvoorbeeld ídentificeert ”een nieuwe groep daders van seksueel misbruik van kinderen”, namelijk andere kinderen.
Johnson noemt de volgende kenmerken van vier- tot dertienjarige “daders”.[*42]
![]() |
"1) Zij hebben seksuele handelingen met een ander kind gepleegd, en |
![]() |
2) zij hebben geweld of dwang gebruikt om de medewerking van het andere kind te verkrijgen, of het slachtoffer was te jong om zich te realiseren dat het werd misbruikt, zodat het geen weerstand bood, of het gaat om een overtreding in de zin van exhibitionisme, en |
![]() |
3) er is een leeftijdsverschil van ten minste twee jaar, en |
![]() |
4)
er is al sprake van openlijk seksueel gedrag. |
Johnson’s definiering van de term dwang is vaag, waardoor ook het "ompraten” onder haar definitie komt te vallen. Bovendien worden haar definities in hoge mate bepaald door haar eigen interpretatie van de resultaten van de ondervraging van “vermoedelijke daders” bij het Children’s Institute International (CII) – een organisatie die zich specialiseert in het “blootleggen” van “verborgen” gevallen van seksueel misbruik. [*43]
Nog even los van de vraag of er sprake is van dwang wanneer een klein kind dat in het verleden “seksuele handelingen heeft verricht”, nu “seksuele handelingen verricht” met een kind dat twee jaar jonger is en geen weerstand biedt omdat, volgens de redenering van Johnson, “te jong” is om te weten dat het wordt misbruikt, is volgens de door Johnson gehanteerde criteria het oudere kind een “dader van seksueel misbruik” en het jongere kind een “slachtoffer”. Zelfs wanneer geen enkele vermoeden van dwang aanwezig is, dan nog zijn daar gevallen van "exhibitionisme” bij een vierjarige, hetgeen Johnson aanmerkt als een "overtreding”. “We mogen niet langer voorbijgaan aan het gedrag van deze categorie zeer jeugdige daders” [*44] aldus de waarschuwing van Johnson.
Cantwell,
wier onderzoek zich eveneens richt op deze “jeugdige daders van seksueel
misbruik”, dringt er bij ouders op aan “gevallen van seksueel contact tussen
kinderen te melden en te onderzoeken”, en kinderen aan te sporen “het te
vertellen wanneer iemand, zelfs een kind van dezelfde leeftijd, met hen seksuele
spelletjes wil spelen”. Vervolgens stelt zij vraagtekens bij de welwillende
houding die de maatschappij in het algemeen inneemt ten opzichte van seksuele
spelletjes tussen kinderen en vraagt zich af of het meedoen aan dergelijke
spelletjes wel “normaal” is. [*45]
Waar dergelijke onderzoeksmethoden toe kunnen leiden wordt duidelijk wanneer men ziet hoe de onderzoeksresultaten van Johnson in de populaire pers zijn gepresenteerd, en de invloed die dergelijke publicaties kunnen hebben op de verspreiding van informatie van seksualiteit in de kindertijd onder het publiek.
Curtin
bij voorbeeld opent in de St. Petersburg
Times (Florida) haar artikel over het
artikel van Johnson met de volgende zin:
“Lang deden de meeste mensen het af als “doktertje spelen”. Wij weten nu beter. Zelfs kinderen van vier en vijf jaar maken zich schuldig aan het seksueel misbruiken van andere kinderen.” [*46]
In zijn voor een breed publiek geschreven boek over seksueel misbruik, waarvan heel wat exemplaren zijn verkocht, baseert Crewdon [*47] zich op visies van mensen als Johnson en Cantwell. Hij waarschuwt in felle bewoordingen dat seksuele spelletjes de broedplaats kunnen vormen voor pedofilie en toekomstige plegers van seksueel misbruik; hij stelt dat dit verschijnsel daarom nauwlettend in de gaten moet worden gehouden (alsof dat al niet gebeurt).
Ook
Finkelhor [*48] neigt in die richting en waarschuwt tegen de verwoestende
uitwerking die seksuele ervaringen in de kindertijd tussen kinderen van dezelfde
leeftijd kunnen hebben.
In
feite kunnen of willen veel cultureel-feministische en victimologische
schrijvers niet inzien dat heteroseksualiteit zelfs ook maar enige vorm van
affectie kan bezitten. In hun visie is wat zij noemen “niet-uitbuitende”seks
de enige context waarbinnen seksuele activiteiten plaats kunnen vinden die
betrekkelijk vrij zijn van beschadigende gevolgen. Aangezien zij echter
mannelijke seksualiteit "in wezen uitbuitend” bestempelen, is het niet
duidelijk hoe aan dit criterium van “niet-uitbuiting” ooit kan worden
voldaan in een seksueel contact waarbij een manspersoon betrokken is. Zij
veronderstellen bovendien het bestaan van een duidelijke scheidslijn tussen
erotische en affectieve gevoelens. Verder stellen zij, overigens zonder hun
bewering te staven, dat bij volwassene/niet-volwassene relaties deze gevoelens
onmogelijk samen kunnen gaan. [*49]
Dit
soort vooronderstelling en uitsluitend negatief geladen woorden als
“misbruik”, “verkrachting”, aanval”, “molesteren”, "uitbuiting”of “tot slachtoffer maken” worden veelal generaliserend
gebruikt om alle vormen van seksuele contacten van volwassenen met kinderen en
jongeren te bestempelen. Deze benadering staat pogingen in de weg om dergelijke
contacten te begrijpen en weerspiegelt, zoals Kilpatrick stelt, een ernstig
belangenconflict tussen wetenschappelijk onderzoek enerzijds en de toepassing
van maatschappelijke normen of de verspreiding van politieke ideologieën
anderzijds.