Vorige Start Omhoog Volgende

~

[4] AANTASTING VAN DE METHODOLOGISCHE INTEGRITEIT 

[Blz. 212]

Het bovenstaande was bedoeld om een overzicht te geven van de algemene wijze van discussiëren en de ideologie van het "nieuwe onderzoek". Vervolgens zal worden nagegaan in hoeverre, als uitvloeisel van die ideologie, de onderzoeksmethodologie geweld wordt aangedaan.

Structurele vertekening

Rosenthal [*50] en anderen wijzen erop hoe sterk verwachtingspatronen en vraag-karakteristieken de resultaten van onderzoek naar het menselijk gedrag kunnen vertekenen. Dergelijke vertekeningen vinden echter zelden met opzet plaats en dienen daarom als methodologische "zwakten" te worden beschouwd. Aan de hand van een aantal recente studies is echter simpel vast te stellen hoe een methodologische zwakheid uitmondt in een reële aantasting van de methodologische integriteit -- met andere woorden, waar vertekeningen met opzet, structureel en ideologisch beredeneerd plaatsvindt. Met name de belangrijke studie van Russell [*51] met betrekking tot seksueel misbruik van kinderen, adolescenten en volwassenen van het vrouwelijk geslacht, welke studie met financiële steun van het National Institute of Mental Health (NIMH) in Amerika tot stand is gekomen, is een schoolvoorbeeld.

De studie van Russell met betrekking tot incest

Op vele plaatsen in haar boek The Secret Trauma -- Incest in the Lives of Girls and Women (1986) laat RusselI er geen misverstand over bestaan dat haar onderzoeksresultaten de meest valide zo niet de enig valide en informatieve zijn met betrekking tot intra-familiale seksuele contacten die zij aanduidt met de termen "incest" of "incestueus misbruik" [*52] 

(blijkbaar beschouwt RusselI alle vormen van seksueel gedrag tussen familieleden, ook wanneer het verre of aangetrouwde familie betreft als "incest"). 

Zij beschouwt haar studie als de 

"eerste mogelijkheid om een aantal hedendaagse controversen rond incest te evalueren op basis van een wetenschappelijk geselecteerde, niet-klinische populatie" [*53]; 

verder stelt zij dat "het de methodologie van ons onderzoek is die ons onderzoek doet afwijken van alle voorgaande studies" [*54]

[Blz. 213]

Met uitzondering van de resultaten van Wyatt [*55], die het onderzoek op dezelfde wijze uitvoerde als Russell en ook dezelfde resultaten verkreeg, liggen de gecombineerde cijfers van Russell voor intra- en extra-familiaal seksueel misbruik ver boven die van alle andere in de vakliteratuur besproken onderzoeken. Deze studies omvatten negen onderzoeken, geanalyseerd door Peters, Wyatt en Finkelhor [*56] en gebaseerd op verschillende, willekeurige selectieprocedures. Een ervan is het onderzoek door Lewis [*57], het eerste en tot dusver enige onderzoek op het gebied van seksueel misbruik waarbij gebruik gemaakt is van een willekeurige steekproef. 

Om een scherper beeld te krijgen van de afwijkingen tussen het werk van Russell of Wyatt en vrijwel alle andere onderzoekers dient te worden opgemerkt dat de cijfers van het aantal gevallen van intra- en extra-familiaal seksueel misbruik bij Russell en Wyatt 32 tot 35 volle percentagepunten boven die van Lewis liggen. Op hun beurt liggen de scores van Lewis weer aanzienlijk hoger dan de cijfers van acht van de negen door Peters, Wyatt en Finkelhor vergeleken studies, alsook hoger dan verscheidene door Russell zelf en door schrijver dezes vergeleken onderzoeken. Het enige door Peters, Wyatt en Finkelhor geanalyseerde onderzoek dat een grotere percentage gevallen opleverde dan dat van Lewis, kwam niettemin toch op 25 tot 28 procentpunt lager uit dan Russell en Wyatt. In dit onderzoek werden ook ongewenste voorstellen en exhibitionisme beschouwd als "seksueel misbruik".

Russell doet heel wat moeite om in al deze onderzoeken de onvolkomenheden op te sporen die tot verschillen leiden tussen haar werk en dat van de andere onderzoekers. De gedachte dat er ook iets aan haar eigen onderzoek zou kunnen schorten, komt niet bij haar op. Toch zijn de onvolkomenheden in haar methodologie onmiddellijk herkenbaar.

Naast de door haar gehanteerde selectiemethode beschouwt Russell "training" en "bewustmaking" op het gebied van incest en seksueel misbruik van haar ondervragers als de belangrijkste factoren voor de superioriteit van haar onderzoek. Volgens haar is gebrek aan "bewustmaking" de oorzaak van de veronderstelde onnauwkeurigheid in alle voorgaande onderzoeken. Zij wijst bij voorbeeld op een eerder onderzoek waarin een percentage van 1% wordt gegeven voor intra-farniliaal seksueel misbruik bij vrouwen, een percentage dat duidelijk afwijkt van het door haar vastgestelde percentage van 19%. Haar reactie: 

"Aangezien zij (de ondervragers) onvoldoende op dit terrein waren getraind kunnen wij aannemen dat ook zij geloven in de mythen die rond het thema "vrouw en seksueel misbruik" de ronde doen" [*58].

Volgens Russell leidde haar manier van trainen ertoe dat de ondervragers "leerden welke vragen aanmoedigen tot het doen van bekentenissen" en "wat voor soort weerstand kan worden verwacht" [*59]. Ondervragers werden erop geselecteerd dat ze "niet het slachtoffer de schuld geven". Ze wilde daarmee voorkomen dat ook ondervragers geselecteerd zouden worden die zo "fanatiek" waren om niet alle jeugdigen in een seksuele relatie met een volwassene als slachtoffer te

 [Blz. 214]

beschouwen. En zij herhaalt nog eens dat zij "zorgvuldig geselecteerde ondervragers" heeft ingezet "die niet geloven in de gangbare mythen hieromtrent". Laten wij nog eens in herinnering nemen dat Russell het idee dat een kind uit vrije wil in een seksueel contact met een oudere persoon betrokken kan zijn en dat zelf achteraf ook als positief beschouwt, naar de wereld der mythen verwijst -- een "mythe" overigens, die als feitelijk is vastgesteld door empirische, ethologische en anekdotische gegevens [*60]

Om het anders te formuleren, de selectie van ondervragers was "zorgvuldig" in die zin dat slechts diegenen voor de selectie in aanmerking kwamen die het bestaan van laatstgenoemde feitelijkheden ontkenden.

Op grond van het voorgaande is de conclusie alleszins gerechtvaardigd dat Russeli "training" en "bewustmaking" op één lijn stelt met vurige, ideologische indoctrinatie van ondervragers die zijn voorgeselecteerd vanwege hun ontvankelijkheid voor indoctrinatie. Vervolgens krijgen deze ondervragers de opdracht alleen bepaalde gegevens te verzamelen. Dit verplicht selectief negeren van niet gewenste feiten wordt duidelijk wanneer men nauwkeurig de ondervragingstechnieken van Russell bekijkt. Zij stelt bij voorbeeld:

"De wijdverspreide gedachte dat het kind in seksuele relaties met een een volwassene het initiatief neemt, is een klassiek geval van het afwentelen van de schuld op het slachtoffer en typerend voor de mythe die rond seksueel misbruik bestaat. Hoe kunnen kinderen het initiatief nemen tot handelingen die zij niet of nauwelijks begrijpen? Om deze mythe niet verder aan te wakkeren hebben wij niet specifiek gevraagd wie het initiatief nam." [*61]

Russell voert geen ondersteunende argumenten aan voor haar bewering dat het om een "wijdverbreide mening" gaat. Zoals de wetenschappelijk literatuur, de populaire media en de folklore laten zien, is eerder het tegenovergestelde het geval. 

Het is bovendien nog nooit aangetoond dat alle personen jonger dan achttien, of zestien, of zelfs veertien jaar seksuele handelingen "niet of nauwelijks begrijpen" of, als dat al het geval zou zijn, dat zij niet in staat zouden zijn door middel van expressief gedrag "het initiatief te nemen" tot dergelijke handelingen. Derhalve blijkt uit de verklaring van Russell eerder een algemene onwil om gegevens te verzamelen die strijdig kunnen zijn met een politiek of moreel standpunt dan de wens het vuurtje van de mythe niet verder aan te wakkeren.

Om er achter te komen in hoeverre de ondervraagde tijdens en na de seksuele handeling was aangedaan werd de volgende vraag gesteld, waarmee de reactie al in de gewenste richting werd gestuurd:

"Hoe overstuur was jij door deze ervaring -- heel erg overstuur, een beetje overstuur of niet erg overstuur?" [*62]

Op het vragenformulier van de ondervrager kon ook nog "(helemaal niet overstuur)" worden aangekruist. Russell legt uit dat het aan de "beoordeling van de ondervrager" werd overgelaten om deze tussen haakjes aangegeven mogelijkheid

 [Blz. 215]

aan te kruisen. De ondervraagde kon kiezen uit een reeks negatieve reacties, terwijl de enige, relatief neutrale reactie (waarin echter het negatief-geladen woord "overstuur" werd gebruikt) in een niet-gespecificeerd aantal gevallen niet eens als mogelijkheid werd aangeboden. Russell verdedigt zich als volgt:

"De reden waarom deze mogelijkheid tussen haakjes is geplaatst (en alleen ter beoordeling van de ondervrager eventueel als keuzemogelijkheid kon worden aangeboden) is om te voorkomen dat de ondervraagde dit deel van de vraag als beledigend of ongevoelig ervaart." [*63]

Russell beschouwt het als een "belediging" ten opzichte van de ondervraagde wanneer zij de mogelijkheid openlaat dat deze niet overstuur is geraakt door haar ervaring. De mogelijkheid van een openlijk positieve uitwerking wordt structureel genegeerd. Germaine Greer beschrijft wat het gevolg kan zijn van een dergelijke benadering. Zij vertelt over de ervaring van een van haar schoolvriendinnen:

"(Zij) genoot van seks met haar oom gedurende haar hele kindertijd en realiseerde zich nooit dat het iets ongebruikelijks was, totdat ze naar school ging. Zij kreeg problemen, niet door dat wat zij met haar oom had gedaan, maar als gevolg van de houding van haar onderwijzers en psychiaters. Volgens hen moest zij getraumatiseerd zijn en vol afkeer. Men vond daarom speciale hulp .dringend noodzakelijk. Uiteindelijk gaf zij zich over aan hun verwachtingspatroon en veinsde symptomen die zij in werkelijkheid helemaal niet voelde. Ten slotte begon zij zich schuldig te voelen vanwege het feit dat zij zich niet schuldig had gevoeld en veroordeelde zichzelf scherp voor haar aangeboren wellust." [*64]

Ter verdediging van dergelijke onderzoekstechnieken nemen schrijvers uit het kamp van Russell's theorie sommige aspecten van de conflict-theorie over. Zij wijzen op het feit dat de voornaamste methodologische stroming in de sociale wetenschap heel misleidend als "objectief" naar voren wordt geschoven, terwijl zij in feite bestaande culturele vooroordelen weerspiegelt en de belangen van specifieke groepen of klassen beschermt. Sommigen vinden het idee van "waardevrij" onderzoek op zichzelf al een ideologische vertekening.

Alhoewel deze visie met argumenten kan worden ondersteund, biedt vertekening in de vorm van een omgekeerde reactie, zoals die veelal in het "nieuwe onderzoek" plaatsvindt, evenmin een adequate oplossing. Er is nog altijd een verschil tussen de methoden van toegepaste wetenschap en die van politieke overreding. Ondanks het feit dat iemand zeer sterk aan vaste waarden hecht, kan hij tegelijkertijd, door het inbouwen van elke mogelijke garantie, voorkomen dat deze waarden het zicht op een juist begrip van de verschijnselen ontneemt. In het onderhavige geval kan men stellen dat juiste informatie primair is en essentieel voor het scheppen van effectieve strategieën, niet alleen ter voorkoming van seksueel misbruik van kinderen, maar ook tot het behoud van hun seksuele gezondheid.

 [Blz. 216]

Finkelhor

Alhoewel minder openlijk dan in het werk van RusselI vindt men ook bij Finkelhor voorbeelden van een ideologie die op structurele vertekening is gebaseerd. Om een voorbeeld te geven, in een onderzoek met betrekking tot seksuele ervaringen in de kindertijd formuleert hij in de toelichting voor de ondervraagden, een groep VWO-Ieerlingen [*65], de ervaringen als volgt: 

"Sommige (seksuele ervaringen in de kindertijd) zijn zeer schokkend en pijnlijk, andere niet". 

Een dergelijke stellingname legt al de bodem voor de -- verwachte -- negatieve reacties. Men kan zich goed voorstellen dat Finkelhor van zijn kant kritiek zou hebben op onderzoekers die in de toelichting zouden schrijven: "Sommige ervaringen zijn verrukkelijk en aangenaam, andere niet". 

Overigens dient nadrukkelijk te worden gesteld dat het onderzoek van Finkelhor zich richtte op seksuele ervaringen in de kindertijd in het algemeen en niet op seksueel misbruik in het bijzonder. Het gebruik van termen als "zeer schokkend" en "pijnlijk", met impliciete verwijzing naar het grootste deel van deze ervaringen, zegt daarom genoeg over de vooroordelen van de onderzoeker.

De negatieve interpretaties in het onderzoek worden nog verder versterkt doordat als "neutraal" opgegeven reacties van respondenten -- hetgeen kan duiden op gemengde maar ook op echt neutrale gevoelens -- door de scoorders als negatief werden genoteerd wanneer sprake was van een leeftijdsverschil tussen de deelnemers van meer dan vijf jaar [*66]. De gedachte achter deze duidelijke negering van de eigen waarneming van de ondervraagde is de persoonlijke, morele opvatting van de onderzoeker dat alle seksuele contacten tussen minderjarigen en personen die meer dan vijf jaar ouder zijn dan hen (ook oudere kinderen) als misbruik beschouwd dienen te worden [*67].

In het onderzoek dat Finkelhor samen met Redfield [*68] heeft uitgevoerd om te onderzoeken hoe het grote publiek seksueel misbruik definieert, wordt gebruik gemaakt van een serie situatieschetsen van potentiële situaties van seksueel misbruik, aangevuld met alle elkaar overlappende combinaties van variabelen die in de praktijk maar mogelijk zijn. Hun doel was te ontdekken hoe ruim of krap seksueel misbruik door het publiek wordt gedefinieerd. Door hun de meest "ongebruikelijke en onwaarschijnlijke" seksuele situaties tussen volwassenen en niet-volwassenen voor te leggen kon worden vastgesteld of men een bepaald voorval wel of niet als misbruik typeerde en, zo ja, in welke mate men vond dat van misbruik sprake was.

Van de representatieve lijst situatieschetsen in het rapport van Finkelhor zijn er slechts drie (van de veertien) die niet expliciet in negatieve bewoordingen zijn gesteld en van deze drie wordt in het geval van een mannelijke adolescent niet meer gesteld dan dat hij "ermee accoord gaat" bij een vrouwelijke adolescent een seksuele handeling te verrichten of dat hij een oudere persoon "vraagt" een seksuele handeling te verrichten. Er worden geen bijvoeglijke naamwoorden gebruikt om in deze neutrale beschrijvingen de emotie van of het effect op de betrokkene nader te preciseren. Typerend is de volgende formulering: 

[Blz. 217]

"Een veertigjarige vrouw had gemeenschap met haar vijftienjarige zoon. De jongen had haar daar om gevraagd." [*69]

Daartegenover staan de overige elf situatieschetsen die wijzen op openlijk gedwongen, onplezierige ervaringen. Anders dan de drie neutrale formuleringen drukken deze situatieschetsen negatieve emoties van en negatieve effecten op de betrokkene uit.

In de bijlage bij het onderzoek geven Pinkelhor en Redfield een overzicht van alle onafhankelijke variabelen en de gevonden percentages. Dat wil zeggen, zij presenteren alle in de situatieschetsen voorkomende alternatieven als beschrijvingen van het effect van de ervaring op de jongere deelnemer/slachtoffer. De lijst bestaat uit de volgende alternatieven 

[Opm.: (S) = slachtoffer]:

I. Niets [geen effect] (50% van de situatieschetsen).

2. Een van de volgende (50% van de situatieschetsen): 

a. (S) had later nachtmerries over het gebeurde; 

b. (S) was later overstuur door het gebeurde;

c. (S) schaamde zich jaren later nog over het gebeurde.

 

Met andere woorden, de verzameling mogelijke effecten die Finkelhor en Redfield hanteren -- als men hier al van effecten kan spreken -- bevat uitsluitend negatieve variabelen. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de ondervraagden in dit onderzoek alle situatieschetsen als seksueel misbruik typeerden. Op grond van deze uitkomsten achtten Finkelhor en Redfield bewezen dat een doorsnee persoon het eens is met de victimologische karakterisering dat seks tussen een volwassene en een niet-volwassene misbruik is, ongeacht de mate waarin een kind, uit eigen vrije wil, daaraan meedoet.

Het onderzoek biedt de opstellers ervan een tweede functie: het opvoedkundig aspect, een aspect dat in de victimologische literatuur sterk wordt benadrukt. De lezer, evenals de respondent, krijgt een beperkte verzameling ervaringen voorgeschoteld -- een continuum met een sterk afgeknot positief uiteinde -- terwijl hem wordt verteld dat deze universele verzameling "zelfs de meest ongebruikelijke en onwaarschijnlijke" ervaringen bevat. Aldus krijgt de lezer enige vorming over de "waarheid" rond seksuele contacten tussen volwassenen en niet-volwassenen.

Materiaal verkregen uit een (nog te publiceren) retrospectief onderzoek, uitgevoerd door schrijver dezes laat zien dat ondervraagden, gevraagd naar een omschrijving van hun reactie op seksuele contacten van kinderen en adolescenten met volwassenen, termen gebruiken als "angst", "afkeer", "woede", "verachting", "verwarring" en "haat". Maar zij noemen ook "extase", "dankbaarheid", "warmte", "verlangen", "tederheid" en "liefde". 

Hieruit blijkt dat de situatieschetsen van Finkelhor allesbehalve representatief zijn voor het volledige scala aan mogelijke seksuele ervaringen tussen volwassenen en niet-volwassenen, waaronder "zelfs de meest ongebruikelijke en onwaarschijnlijke". 

Gezien de toegankelijkheid van informatie die zich wel op dat brede spectrum baseert, geeft het geen pas dat sociaal-wetenschappers methodologieën hanteren die zodanig zijn gestructureerd 

[Blz. 218] 

dat dit soort informatie wordt genegeerd of weggedrukt, eenvoudigweg omdat de verschijnselen die zij uitdrukt niet verenigbaar zijn met een politiek paradigma.

Kilpatrick: Een contrastmodel

Om een goed beeld te krijgen van de potentiële invloed van structurele vertekening wordt nu een contrastmodel van verantwoord onderzoek op dit gebied besproken. Dit gebeurt aan de hand van een onderzoek dat Kilpatrick [*70] heeft uitgevoerd met betrekking tot de effecten die seksuele ervaringen in de kindertijd op vrouwelijke volwassenen hebben.

Kilpatrick vermijdt zorgvuldig structurele vertekening. De ervaringen in het onderzoek worden in ,de instructies voor de ondervraagden gewoon aangeduid als "seksuele ervaringen in de kindertijd" zonder verder commentaar. Dit soort beschrijvingen staat haaks op die van Finkelhor die de ervaringen, zoals gezegd, als "zeer schokkend en pijnlijk" omschrijft. 

(Wyatt [*71] gebruikt in haar instructies voor de ondervraging beschrijvingen die vrijwel identiek zijn aan die van Finkelhor.)

Het door Kilpatrick gebruikte protocol steekt, zowel wetenschappelijk als ethisch gezien, gunstig af bij RusselI' s opdringerige toelichting op het onderzoek aan potentiële respondenten, namelijk dat het onderzoek zich slechts op "misdaad" richt. De ondervragers in het onderzoek van Russell noemen seksueel misbruik pas als zij bij de ondervraagden thuis zijn en de demografische gegevens al in handen hebben.

Kilpatrick biedt de ondervraagden een breed scala aan keuzemogelijkheden waarmee zij de negatieve of positieve kwalificaties van hun ervaringen kunnen aangeven, de mate waarin de ervaring als vrijwillig of onder dwang is ervaren, en wie in de visie van de ondervraagde het initiatief tot het contact heeft genomen. Aan de hand van de schaal van Hudson wordt bovendien gemeten in welke mate men zichzelf als een volwassen functionerend persoon beschouwt. De steekproefprocedure van Cook en Campbell (1979) wordt gebruikt om de heterogeniteit zeker te stellen; er deden 501 volwassen vrouwen mee aan het onderzoek;.

Kilpatrick stelt vast dat

68% van haar proefgroep in eigen bewoordingen positief op de ervaringen reageert:

38% zegt dat de meeste of alle ervaringen plezierig waren en

67% zegt dat de contacten "vrijwillig" waren.

Slechts 25% van de proefgroep zegt in eigen bewoordingen dat de ervaring in wezen onplezierig was en

33% zegt dat in zekere mate dwang werd gebruikt om medewerking te verkrijgen.

 

Alhoewel in dit onderzoek ook ervaringen tussen leeftijdsgenoten zijn opgenomen en Kilpatrick in haar eerste onderzoeksrapport (1986) geen specifieke scheiding maakt tussen contacten tussen volwassenen en niet-volwassenen, en contacten van jeugdigen met volwassenen enerzijds en met leeftijdsgenoten anderzijds, analyseert zij op uitgekiende wijze de variabelen, zoals de leeftijd van de ondervraagde bij voorbeeld op het moment dat het gebeurde plaatsvond en de leeftijd van de andere deelnemer.

[Blz. 219]  

Het bleek dat er in de door de ondervraagden zelf geformuleerde reacties geen significante verschillen waren tussen de contacten waarbij wel en waarbij niet van leeftijdsverschil sprake was. Terwijl bij sommige ervaringen: van jeugdigen met volwassenen de kans op negatieve reacties significant groter was dan bij andere -- dat was trouwens ook bij sommige ervaringen tussen leeftijdsgenoten het geval -- beoordeelden de ondervraagden de ervaringen met volwassenen, in het algemeen genomen, niet ongunstiger dan de ervaringen met leeftijdsgenoten [*72].

Vorige Start Omhoog Volgende