Vorige Start Omhoog Volgende

Een wet op duurzaamheid 

Tegenwicht weblog # 123, 18 december 2009

Stephan Vollenberg, gastschrijver

24 november, verkorte versie in Trouw
18 december 2009, deze versie
 

Albert Heijn wil wet op duurzaamheid

Zaterdag 31 oktober 2009 opende Trouw met de kop

"AH wil wet duurzame producten", 

met erboven: 

"Rijk moet bio-voeding afdwingen". 

Een andere krant van dat weekeinde vond het kennelijk enkel een terzijde berichtje in het economische katern waard. 

Misschien wordt er nog wat gek tegen aan gekeken, dat juist een reus uit het bedrijfsleven wetgeving aangaande duurzaamheid wil. Het lukt kennelijk, aldus het bericht, ook de supermarkten samen niet om het marktaandeel van duurzame producten aanzienlijk te vergroten. Er is kennelijk meer dan goede wil aanwezig en er wordt nu een beroep op de overheid gedaan. 

De overheid doet onderhand uiteraard ook heel veel voor duurzaamheid. Maar het dient kennelijk nog een kwestie van marktwerking te blijven. Of de schoen nu bij de vraag of bij het aanbod wringt, dat weet ik eerlijk gezegd niet, en wie weet zijn de meningen daar over verdeeld. Eigenlijk interesseert mij dat ook niet. 

Al jarenlang blijkt dat de markt bij lange na niet goed werkt om richting een duurzamer samenleving te gaan en mijns inziens zelfs bijgedragen heeft aan het tegenovergestelde ervan. Menig mens zal toch eerst naar de prijs en de kwaliteit kijken en erna misschien naar de duurzaamheid ervan. Het is dan ook aan de overheid om sowieso voor een duurzame economie te zorgen. Net zo goed als ze waakt over gezonde voeding, over sociale arbeidsomstandigheden, over degelijk onderwijs, een oudedagsvoorziening, enzovoort, enzovoort, zo zou ze duurzaamheid niet aan de markt moeten overlaten. 

Zoals de overheid in anderhalve eeuw tijd ingegrepen heeft in de vooral de sfeer rond arbeid, zo zou ze dat ook dienen te doen wat betreft natuur en milieu. En daar hoort uiteraard ook bij dat producten eerlijk geproduceerd zijn. Dat hoort bij een moderne samenleving. 

Er valt tegen in te brengen dat de overheid zo de consument duurzaamheid oplegt. Maar de overheid ziet dus reeds toe op genoemde sociale omstandigheden en laat die toch ook niet aan marktwerking over? Overigens zou een maatschappelijke doorberekening van duurzaamheid vermoedelijk in overleg gaan met het bedrijfsleven en consumentenorganisaties. Uit dergelijk overleg kan zelfs een bijdrage komen voor de inhoudelijke invulling van duurzaamheid, namelijk door  consumenten die inhoud aandragen. 

Economische samenwerking in plaats van concurrentie

Deze laatste opmerking is ingegeven door het voorbeeld van de al weer jarenlang goed functionerende biologische groente-, fruit- en vleespakketten, waar de consument zich op abonneren kan. Door deze abonnementen is de productie beter stuurbaar en daarmee worden de producten minder duur. 

Het is echter jammer dat de consument zelf geen inspraak heeft over de inhoud van de wekelijkse tas. Die wordt weliswaar veelzijdig en vaak verassend samengesteld, maar er zou misschien ander overleg mogelijk zijn, wat naar ik meen ook reeds de bron is van deze abonnementen, gedachtengoed dat hieronder nader genoemd wordt. 

Hier aangestipt overleg en afspraken tussen consumenten, handelaren en producenten zou kunnen leiden tot een in feite andere vorm van marktwerking. Weliswaar dient, volgens mij, de vrijheid van productie en consumptie, binnen duurzaamheidskaders, gehandhaafd te blijven en zal zij ook wel vanuit zichzelf gehandhaafd blijven. Maar er ontstaat dan zoiets als een ‘afsprakeneconomie’, gebaseerd op vooronderzoek onder consumenten, overleg dus tussen de verschillende economische partijen over consumptie, productie, prijzen, inkomens.

Dit gedachtengoed gaat nog verder, het gaat ook over eigendomsverhoudingen en over afspraken over mate en aard van arbeid en inkomen. Ik meen dat de bestaande biologische voedingspakketten wel uit dit gedachtengoed putten. 

Het gaat om een relatief onbekende poot van de antroposofie – bekend wel vanwege de BD-landbouw, de Vrije School en antroposofische gezondheidszorg. Het gaat om een organisatievorm en een maatschappijbeeld dat sociale driegeleding genoemd wordt en zo’n ‘afsprakeneconomie’ wordt een associatieve economie genoemd, d.w.z. de verschillende economische partners, die zich met elkaar ‘associeren’ – zich met elkaar verbinden dus, niet meer alles aan de zogenoemde ‘vrije markt’ overlaten. 

Dit zou eerder neerkomen op een samenwerkings- dan een concurrentie-economie. De staat zou als het ware, alsnog een beetje, ‘nachtwakersstaat’worden, of eerder als staat puur staan voor de wet en niet meer beleidsmatig in de economie bij hoeven te sturen of in te grijpen. 

Dat is nu nog - en al heel lang - wel het geval, omdat de markt niet structureel vanuit zichzelf aan zichzelf beperkingen kan opleggen, wat niet tegenstrijdig is met de incidentele oproep van een Albert Heijn aan de juist de overheid tot wetgeving op duurzaamheid. Met incidenteel wordt hier niet bedoeld dat Albert Heijn als bedrijf niet structureel verlangt naar duurzaamheid. Hier wordt bedoeld dat de structuur van de vrije markt er zelf naar is, niet snel duurzaamheid door te gaan berekenen. 

Nadere uitleg over een associatieve economie en sociale driegeleding voert hier vooralsnog te ver. Er is hier echter gemeend er goed aan te doen althans de bron te noemen. Mogelijk leidt het hier of daar tot nadere doordenking en uitwerking. 

Terug naar Albert Heijn nu. 
Het is eveneens een goed streven van AH nu één keurmerk te hanteren, hoewel me nog niet duidelijk is of het scharrelvlees het biologische vlees van tot voor kort is. Als de overheid van dit streven werk en wet zou gaan maken, dan zou het evenwel goed zijn niet alles zelf inhoudelijk aan de markt op te leggen, maar het bedrijfsleven vooral zelf met de invulling van duurzaamheid te laten komen. De overheid zet dan de kaders uit en ziet toe op naleving. 

Duurzame doorberekeningen

Vervolgens zou het voor iedereen duidelijk en helder kunnen worden als in de prijs de kosten van duurzaamheid worden doorberekend en dat deze duurzaamheidskosten integraal onderdeel worden van de economie, net als bij arbeid en kapitaal. 

Er is echter één aspect van tot productiemiddel gemaakte natuur (en milieu) dat niet duurzaam doorberekend kan worden. Dat is het eten van vlees en vis. 

Er wordt af en toe zeker niet onterecht gesteld dat vlees- en visconsumptie onderhand om een tweede planeet vraagt, wat milieudruk betreft, ook in verband met bevolkingsgroei. Maar in principe is de organisatie van vlees- en visproductie duurzaam te maken en duurzaam door te berekenen. Een geslachte koe krijg je er echter niet mee terug. 

Deze tekst wil allerminst iets afdoen aan de ethische keuze minder tot geen vlees meer te eten, of zelfs dierlijke ‘producten’ als het ware in zijn geheel ‘in de wei’ te laten staan, of waar dan ook dieren hun natuurlijke, of in onze lange gemeenschappelijke geschiedenis met hen, hun culturele habitat gevonden hebben. Maar in het kader van een duurzame doorberekening vallen vlees- en visconsumptie niet tot vegetarisme te consuminderen. Weliswaar wordt dan vlees een stuk duurder, maar daarin doorberekend (geïnternaliseerd), zou dan ook de huidige wereldwijde massaconsumptie van vlees zitten. 

Mij dunkt dat vleesproductie minimaal biologisch worden moet, om het dierenwelzijn te vergroten. Stoppen met vlees eten is echter een puur persoonlijke, puur diergerichte kwestie. Of er moet ooit, onwaarschijnlijk maar voorstelbaar, een democratische coalitie komen die vlees eten verbiedt. Maar zelfs de Partij van de Dieren gaat zover nog niet. Het zou voor het maatschappelijke debat en het democratische spel best goed zijn, als zo’n partij op zou staan. 

Het gaat er hier om een algemene economische invulling van duurzaamheid, d.w.z. zo exact mogelijk. Natuurlijk is vlees laten staan, natuurlijk consuminderen in het algemeen, goed voor ‘het milieu’ en ‘de derde wereld’. Maar het schiet niet op als duurzaamheid en biologisch vlees aan de markt overgelaten wordt. Het schiet voor dieren ook niet op als hen te eten ‘gewoon’toegestaan blijft. 

Maar ‘internalisatie’ daarvan, is toch, in tegenstelling tot het wettelijk verplicht stellen van diervriendelijke levensomstandigheden, een puur persoonlijke of democratische aangelegenheid. 

Een algemeen maatschappelijke en economische doorberekening zou ook eindelijk een einde maken aan steeds maar al die deelaandacht voor deelonderwerpen. Er zou waarschijnlijk een geschiedenis te schrijven zijn van op zichzelf terechte, maar toch ook trend- en modegevoelige milieu- en derdewereld-onderwerpen, met een collectieve gevoelswaaier van schaamte, schuld, boosheid en de schouders ophalen. 

Bewustwording prima. Zo moet ook een doorberekening überhaupt ontstaan. Maar zonder een puur economische benadering, een eigenlijk puur economische waardering van natuur als productiemiddel en werkelijk ook wereldwijd een goede en eerlijke betaling van arbeid, zonder dát, schiet bewustwording over nu het klimaat, toen de zure regen, dan de ‘koffieboertjes’, dan kinderarbeid aan oosterse tapijten (die nog geeneens kunnen vliegen om op te ontsnappen), niet op. 

Duurzaamheid te duur?

Tegenwerpingen tegen een duurzame doorberekening (in de milieu-economie internalisatie geheten), dat het leven dan wel een stuk duurder wordt, werp ik ten slotte tegen dat het hier om reële kosten gaat, die al heel lang niet betaald worden, en die op den duur door de komende generaties betaald moeten worden, als er tegen die tijd überhaupt nog iets betaald kan worden.

Hoogstwaarschijnlijk zijn de biologische producten van de bestaande voedingsabonnementen reeds goedkoper, wat alleen maar meer zichtbaar zal worden bij nadere omvorming tot genoemde associatieve afsprakeneconomie. 

Maar als een algemene doorberekening van duurzaamheidskosten schevere inkomensverhoudingen gaat geven, dan zijn daar, zeker voorlopig, dezelfde veelal fiscale middelen voor handen, zoals ook niet iedereen zorg-, huur- of kinderopvangtoeslag ontvangt. Wie deze wel  ontvangen krijgen niet allemaal hetzelfde bedrag.  Net zoals de meer welvarende huishoudens - algemeen aanvaard - ook meer belasting betalen. 

Vaak, en vaker dan wat hier naar voren wordt gebracht, wordt als variant van ‘duurzaamheidsinternalisatie’ – met name milieu dan – de belastingdienst van stal gehaald. Het idee is dan belasting te heffen op milieudruk, soms in combinatie met een verlaging van de belasting op arbeid. Dan zouden twee vliegen in één geslagen of tot vliegen gebracht zijn: milieuvervuiling wordt duurder en daardoor ontmoedigd, terwijl met goedkopere arbeid  meer mensen aan het werk kunnen. 

Maar dan wordt milieuvervuiling een inkomstenbron van de overheid. Wat als de milieuvervuiling afneemt? Buigt de overheid dan weer terug naar belasting op arbeid? Een mogelijkheid zou zijn milieubelasting louter te bestemmen voor investeringen in duurzaamheid. 

Overheids-automatismen

Maar laat de overheid haar belastingautomatisme eens terughouden en duurzaamheid in zoverre aan de markt over laten dat de overheid – zoals hier al bepleit – zorgt voor regelgeving en naleving. Laat de economie nu eens het productiemiddel natuur qua milieudruk zelf reëel doorberekenen en de inkomsten daaruit hanteren voor milieuherstel en milieu-innovatie. 

Nu valt natuur eigenlijk onder kapitaal en worden de kosten om van natuur economische goederen te maken uitgedrukt in kapitaalsinvesteringen en arbeidskosten. Milieu is nog relatief niet voorzien van een prijskaartje.  Er wordt wel meer en meer in geïnvesteerd. Dat staat ook heus wel in de boekhouding en jaarverslagen, maar het kan naar de consumenten toe transparanter.  Het is geen gesloten financiële kringloop, want milieu (natuur) is geen gesloten kringloop in de economie als geheel. Dat geldt ook voor arbeid als productiemiddel.

Arbeid heeft zich in de vorm van de arbeidersbeweging tegenover het kapitaal kunnen roeren. Natuur niet, enkel bij monde van mensen die als het ware namens de natuur zijn opgestaan. Arbeidskosten zijn een feit. Natuurkosten? Maar er is niet voor niets zoiets als een ‘derde wereld’, niet voor niets acties voor ‘fair trade’, voor eerlijke handel. 

Wereldwijd zijn de arbeidskosten dus eigenlijk te laag. Als dit ooit echt rechtgetrokken wordt, dan zou dat ook mogen betekenen dat lagere inkomens via de economie zelf gecompenseerd worden voor duurdere consumptie vanwege een doorberekening van natuur. Dan zou een duurzaamheidstoeslag ook weer kunnen vervallen, of meteen kunnen worden overgeslagen. 

Voorlopig zou een duurzaamheidstoeslag, naast de bestaande, een oplossing kunnen zijn. Echter, als de overheid zich zou gaan beperken tot het rechtsaspect van duurzaamheid en de economie het inhoudelijke aspect laat doen – in samenwerking met de wetenschap – dan wordt er ook iets doorbroken van het dualisme tussen markt en staat. Deze is historisch gezien een pendelbeweging gebleken. 

Het is begrijpelijk dat de sociaaldemocratie opkwam;  de groene politieke beweging is er een variant op voor het productiemiddel natuur. Maar het sociale vraagstuk van de arbeid en - al weer veel te lang - het ecologische vraagstuk van de natuur zijn er niet mee opgelost. 

Het punt is in wezen de vrije markt, het concurrentie-principe, en de neiging van kapitaal zich los te zingen van de economie, die eigenlijk om de afstemming van kapitaal, arbeid en natuur gaat. Hier werpt zich eigenlijk een vraag op naar de rol van het kapitaal. Worden ‘alvast’ natuur en arbeid, milieu en ontwikkeling recht gedaan met doorberekening, dan is er al veel duidelijker en gewonnen. 

In ieder geval vragen natuur- en milieu om enigerlei vorm van doorberekening, samen met arbeid en met eerlijke handel. Dan wordt de wereld duurzamer. Radicaal? Reëel? Beide?

Vorige Start Omhoog Volgende