Vorige Omhoog Volgende

~   [Home]     ~

DE ACHTERGRONDEN

[Blz 43]

De hierboven beschreven gebeurtenissen speelden zich af tegen de achtergrond van een meer algemene discussie over seksuele contacten tussen volwassenen en jeugdigen die onder de bevolking, in de wetenschappelijke wereld en de bij de overheid werd gevoerd. Deze discussie leverde verklaringen voor de gedane beweringen over seksueel misbruik en bood tevens een basis voor overheidsoptreden.

Het ging in deze discussie over

de frequentie van genoemde contacten
(deze zouden veel en wellicht zelfs steeds meer voorkomen),

de gevolgen voor de jeugdige
(steevast zwaar traumatiserend en leidend tot levenslange psychische handicap) en

de aard van de betrokken volwassenen
(een onmiskenbaar pathologisch type, de "pedofiel", een begrip dat in de Amerikaanse verbeelding een buitengewoon huiveringwekkende strekking kreeg).

 

[Blz. 44]

Dergelijke stellingen waren niet nieuw. Ze speelden al bij de discussies van 1977 een rol en waren diep geworteld in het geloof over seks en jeugd dat kenmerkend was voor de cultuur. In de jaren tachtig nam de maatschappelijke reactie echter vooral de vorm aan van het creëren van een bureaucratische en politieke structuur en daardoor won de discussie aan breedte, intensiteit, overdrijving en gezag.  

De notie dat seksueel misbruik steeds vaker zou voorkomen was vooral gebaseerd op de dramatische toename van het aantal meldingen aan het bevoegd gezag. In 1976, het eerste jaar dat zij systematisch begon te registreren, noteerde de American Humane Association 1975 aangiften; in 1982 was dat aantal gestegen tot 22.918 [*121].

Gevoegd bij de opvatting dat de meldingen "de top van de ijsberg" vertegenwoordigden en de grote aandacht van de media, wekten deze cijfers de indruk dat seksueel misbruik een nieuwe "crisis" of een nationale "epidemie" vormde.

Maar een groter aantal meldingen betekent niet dat er ook werkelijk meer misbruik plaatsvindt. Sterker nog, er zijn juist meer meldingen te verwachten wanneer de aandacht zo sterk toeneemt. Dat is waarschijnlijker dan een plotselinge verandering in het patroon van seksuele gedragingen.

De indruk dat seksueel misbruik van jeugdigen veel voorkwam werd in de jaren zeventig ook gevoed door de toen steeds vaker verschijnende retrospectieve onderzoeken van volwassenen over zulke ervaringen in het verleden.

Een van de meest geciteerde daarvan, uitgevoerd door de socioloog D. Finkelhor, concludeerde dat 19 procent van alle vrouwen en 9 procent van alle mannen in een populatie van studenten aan het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs seksueel misbruikt zou zijn [*122]. Ander onderzoek, waarbij verschillende populaties werden gebruikt, leverde soortgelijke resultaten op, al kwalificeerden niet alle onderzochten hun ervaring als misbruik [*123].

Maar de frequentie van het seksueel misbruik werd soms veel hoger geschat dan Finkelhor deed, wat samenhing met de wijze van ondervragen en de zeer ruime definities van "misbruik" (zie Okami, hoofdstuk 6). De sociologe Diana Russell noemde een percentage van 54 procent van de meisjes; het door hen ervaren seksueel misbruik omvatte mede "ongewenste kussen, omhelzingen en ander niet-genitaal contact." [*124]

Deze orde van grootte trof men ook aan in de populaire pers. Het damesblad Glamour kwam met een percentage van 41 procent voor de meisjes, en dit op basis van vrijwillige meldingen van lezeressen [*125]. Newsweek stelde, zonder bronvermelding, dat een op de tien kinderen jaarlijks seksueel misbruikt werd, zodat de gemiddelde persoon bijna twee keer werd misbruikt alvorens volwassen te worden [*126]. Ook de methodologisch beter gefundeerde gegevens, zoals die van Finkelhor, werden aangehaald om aan te tonen dat seks tussen volwassenen en jeugdigen verrassend vaak voorkwam.

 [Blz. 45]

Zulke gegevens waren echter al jaren bekend. De studie naar het seksuele leven van de vrouw, in 1953 uitgebracht door Alfred Kinsey c.s., concludeerde dat ongeveer een kwart van de vrouwen dergelijke ervaringen had gehad [*127]. Kinsey' s bevindingen betroffen bovendien niet de ervaringen van adolescenten.

De recente paniek over deze seksuele contacten kan dus niet alleen worden verklaard door gegevens over de veelvuldigheid daarvan; het nieuwe element werd gevormd door de opvattingen over hun schadelijkheid.

Kinsey had gesteld dat er geen reden was om deze contacten per se als schadelijk te betitelen:

"Het is moeilijk te begrijpen waarom een kind, afgezien van zijn geconditioneerd zijn door de cultuur, er problemen mee zou hebben als zijn geslachtsorganen worden aangeraakt, of als het de geslachtsorganen van iemand anders ziet." [*128]

Deze visie ondervond tot in de jaren zeventig een zekere mate van instemming. Volgens die visie was de schade toe te schrijven aan buiten het contact gelegen factoren, zoals de uitgeoefende dwang, of negatieve reacties van personen uit de omgeving van de jongere. Maar in de jaren daarna werd door vrijwel alle Engelstalige onderzoekers en auteurs gesteld dat het contact a priori schadelijk was. "Seksueel misbruik" werd omschreven als elk seksueel contact tussen een kind of adolescent en een persoon die een (willekeurig) aantal jaren ouder was, ongeacht of eerstgenoemde met het contact instemde, het wenste of er eventueel zelfs plezier aan beleefde. Deze verschuiving in het denken vond plaats zonder dat er voor zo'n a priori schade duidelijke aanwijzingen waren, zoals ook Finkelhor erkende [*129].

Zelden werd onderzocht op welke gronden de veronderstelling dat schade aan deze contacten inherent is was gebaseerd. Desondanks kwam deze schade uitvoerig aan de orde in de publieke discussie. Vaak werd de veronderstelling gebaseerd op

de aseksualiteit van het kind
(in de Verenigde Staten) of

de aanname dat seksuele interesse van het kind uitsluitend op leeftijdsgenoten is gericht
(in Nederland).

 

Als gevolgen werden genoemd emotionele schade, waaronder

depressies,

dwangmatig overeten of overmatig werken,

zelfmoord en

pedofilie.

 

Deze stellingen werden onderbouwd door anekdotes in plaats van door systematisch onderzoek waarbij onderscheid werd gemaakt tussen vrijwillige en niet-vrijwillige contacten. Anekdotes zijn echter slechts geschikt als illustratie: ze geven aan hoe de gang van zaken in een bepaald geval kan zijn. Algemene conclusies kan men er niet uit trekken.

In hoofdstuk 10 interviewen wij zelf een aantal bij seksuele contacten met volwassenen betrokken jongens; ook deze hebben slechts anekdotische waarde: ze geven aan hoe het in dergelijke relaties kan toegaan.

Voor een systematisch onderzoek naar de vrijwilligheid van dergelijke contacten moet worden verwezen naar de Nederlandse psycholoog Sandfort [*130]. Hij onderzocht een groep personen (tussen 18 en 22 jaar) die als kind (beneden 16 jaar) contact met een volwassene hadden gehad. Van de mannen bleek 29 % dit contact als onvrijwillig te beschouwen. Bij de vrouwen was dit aantal veel hoger: 76 procent. Het aantal vrijwillige contacten was groter naarmate het oudere kinderen betrof.

In de Amerikaanse literatuur wordt de mate van "vrijwilligheid" echter niet als relevant gezien. Het tegendeel is zelfs het geval, getuige bij voorbeeld een van de vooraanstaande auteurs op dit gebied, Ann Burgess, werkzaam in de psychiatrische verpleging. In een artikel over de reacties van jeugdigen op "sex rings" (groepjes van jongens en een of meer mannen waarin ook seks plaatsvindt) formuleert zij vier categorieën van stress response patterns (Reactiepatronen tengevolge van stress.).

[Blz. 46]

De categorie die de grootste schade uitwijst omschrijft zij als "identificatie met de uitbuiter": de jeugdige heeft dan positieve gevoelens over het contact met de volwassen partner [*131]. Bij deze wijze van redeneren staat de schadelijkheid van seksueel contact bij voorbaat vast: als de jeugdige over dit contact negatieve gevoelens heeft, toont dit de schadelijkheid daarvan aan; zijn de gevoelens positief, dan is dat eveneens een teken van de schadelijkheid. De Amerikanen zelf hebben voor een dergelijke situatie, waarin de uitkomst nooit goed kan zijn, de uitdrukking "catch 22".

Aangezien de schade als inherent aan het seksuele contact werd gezien, werd er minder aandacht besteed aan de context waarin het plaatsvond. De leeftijd van de child molester werd minder belangrijk naarmate de zorg meer uitging naar de "bezoedeling" van het kind door aanraking met seksualiteit. Elk seksueel spel van kinderen dat verder ging dan "elkaar uitkleden" moet worden beschouwd als "abnormaal", zo werd betoogd in het Journal of Child Abuse and Neglect [*132].

Er werden gevallen gerapporteerd van kinderen, soms zelf nog niet in de puberteit, aan wie "seksueel misbruik van een kind" te laste werd gelegd en daarbij werd zelfs niet ingegaan op de vraag of er van dwang sprake was geweest. Soms maakten de media melding van de steeds lagere leeftijd waarop plegers van seksueel misbruik werden betrapt en er kwamen behandelingsprogramma's voor de jeugdige dadertjes. Het CII, dat de ondervragingen van de McMartin-kinderen had uitgevoerd, nam "daders" van vier jaar voor hun behandelingsprogramma aan [*133].

Seksueel contact tussen kinderen onderling werd door dergelijke ontwikkelingen aan nader onderzoek onderworpen.

Ten eerste werd dit gezien als een teken dat de kinderlijke onschuld wellicht was bedorven door seksueel contact met een volwassene. "Niet bij de leeftijd passend seksueel spel of belangstelling voor seks", waaronder "excessief masturberen" werden nu eveneens als aanwijzing voor dergelijk misbruik gezien. Wat "bij de leeftijd passend" en "excessief' was werd naar willekeur uitgelegd en soms werd een onderzoek gestart naar seksueel misbruik wanneer kinderen alleen maar waren betrapt op seks spelletjes of op taalgebruik dat niet "bij de leeftijd passend" werd geacht.

Ten tweede werd belangstelling voor seks met andere kinderen beschouwd als de voorbode van pedofilie: Crewdson waarschuwt dat

"het begin van een levenslange neiging tot het hebben van seks met kinderen maar al te gemakkelijk als ' doktert je spelen' wordt afgedaan." [*134]

De auteur sprak toornig over de laksheid waarmee het bevoegd gezag voorbij gaat aan kinderen die seksueel spel met elkaar spelen:

"Uit angst om kinderen op te zadelen met een levenslang stigma, zijn de meeste kinderrechters en de kinderbescherming nog altijd aarzelend om misdadig afwijkend seksueel gedrag op waarde te schatten."

 Zolang het seksuele element zelf als het probleem werd gezien kon bovendien de vraag of er wel of geen dwang was gebruikt worden veronachtzaamd.

[Blz. 47]

Of er nu dwang was of niet,

"alle voorvallen van seks met een kind hebben ernstige gevolgen voor het gevoel van eigenwaarde van een kind: hij of zij is gelokt of gedwongen tot iets dat een diepe schaamte of verwarring teweegbrengt",
aldus verwoordde The Reader' s Digest de publieke opinie [*135].

Een ander artikel opende met een serie anekdotes: allereerst het verhaal van een meisje van drie dat ontvoerd was, gedwongen tot seks, geslagen en in een sloot achtergelaten; dit werd gevolgd door een relaas over een leraar uit Minnesota die seksuele contacten had gepleegd met drie jongens in de puberteitsleeftijd. Deze jongens hadden geen klacht ingediend; de politie stuitte op de zaak via een ander onderzoek [*136].

Het was treffend dat zaken die zozeer verschilden wat betreft de leeftijd van de betrokken jeugdigen, het geweld en de afloop, in één adem werden genoemd. Hoezeer seks voor kinderen ook als gevaarlijk werd afgeschilderd, er werd tevens gesteld dat men er gemakkelijk overheen zag. De gebruikelijke methoden om achter de feiten te komen zouden hier tekortschieten. Seks met een volwassene was dermate traumatisch dat het gemakkelijk vergeten werd, of kinderen zouden zodanig "geprogrammeerd", dan wel met drugs bewerkt kunnen worden dat ze het voorval vergaten. Ook werden de tekenen van seksueel misbruik gemakkelijk misverstaan.

Good Housekeeping hield ouders voor dat ze

"aan seksueel misbruik moesten denken" wanneer hun kind "bang was voor een bepaalde volwassene of een bepaalde plek, bang is in het donker, nachtmerries heeft, maagpijn of hoofdpijn." [*137]

In US News and World Report werd gesteld dat ouders attent dienden te zijn op

"duimzuigen en bedwateren of (...) verandering van slaappatroon of niet bij de leeftijd passend seksueel gedrag." [*138]

In haar veelgelezen boek over veiligheid voor kinderen schreef Hutchton dat het seksueel misbruikte kind

"een ongebruikelijke zeurpiet kan worden",

"zijn of haar lievelingseten niet wil hebben", of

"zich anders dan normaal kan gaan gedragen."

 

Ze maakte een lijst van elkaar tegensprekende symptomen van seksueel misbruik bij tieners:

"zich verleidelijk gedragen tegenover het andere geslacht",

"plotseling geen plezier meer hebben in afspraakjes",

"passief of overmatig inschikkelijk gedrag tonen",

"geïrriteerd doen of kwaad reageren naar anderen." [*139]

 

Waar men toch reeds alert was gemaakt op de mogelijkheid van seksueel misbruik, leek door dergelijke in de populaire pers verschijnende lijsten met zeer algemene "tekenen", zulk misbruik schijnbaar overal aanwezig. In hoofdstuk 7 wordt uitvoeriger aandacht besteed aan de "tekenen van seksueel misbruik".

Vorige Omhoog Volgende