Spookbeelden
Duivelsverering
Broodjes aap
Nieuw taalgebruik
[Blz.
35]
Wanneer zedenangst zich richt tegen een immoreel geacht
verschijnsel dan leidt dat vaak tot een verdraaiing van de feiten. De
duidelijkste vorm van verdraaiing was de overdrijving over de omvang en de ernst
van het seksuele gevaar en de samenhang tussen de verschillende aspecten (porno,
prostitutie, satanisme, ontvoeringen) daarvan. Best [*99] heeft een studie
gemaakt van de maatschappelijke verontrusting over grote bedreigingen voor
kinderen, zoals die zich de afgelopen decennia heeft voorgedaan. Hij ziet deze
angst weerspiegeld in de horror-romans die in hetzelfde tijdperk zijn
verschenen.
Nog niet zo lang geleden was het horror-genre beperkt tot enkele klassiekers, zoals Dracula en Frankenstein. Maar sinds in 1967 Ira Levin Rosemary's Baby uitbracht en dit al spoedig een bestseller werd en er een trendsettende film van werd gemaakt, kwam het genre opnieuw tot bloei. The Exorcist vormde een nieuw kassucces. The Other, Carrie, Salem's Lot, The Shining en tal van imitaties van het tweede plan volgden.
Het vaste thema werd gevormd door het kind dat in groot
gevaar verkeert, bij voorbeeld doordat het bezeten is van de duivel. De omslagen
van de boeken maken duidelijk dat het kind essentieel is voor dit genre. Vaak
wordt daarop een kind, of een symbool daarvoor, zoals een stuk speelgoed,
tezamen afgebeeld met een schedel, een zeis of een ander symbool van werkelijk
of bovennatuurlijk gevaar. De reclameposter voor de Nederlandse film De Lift
imiteerde dit: het kleine meisje met pop voor de open liftschacht, waaruit een
hand naar boven grijpt. Best vraagt zich af waarom deze beeldvorming
tegenwoordig zo in de mode is en begint zijn analyse bij de rol die kinderen in
deze romans spelen.
[Blz. 36]
Volgens zijn analyse zijn dat er drie:
het kind als monster, | |
als onschuldige booswicht en het kind | |
als slachtoffer. |
De eerste twee rollen combineren zowel onschuld als kwaad in één kind. In Rosemary' s Baby is het monster de Anti-Christ. Daarentegen zijn de "onschuldige booswichten" op zich sympathiek, maar zijn ze bezeten door boze geesten, zoals in The Exorcist en Carrie.
De tegenstelling tussen kind en kwaad vormt een basis voor onverwachte wendingen. Niet in staat om in het ondenkbare te geloven, zien volwassenen niet in dat het kind een monster is, zoals in Suffer the Children. Hierdoor stijgt de spanning die zo kenmerkend is voor het genre, terwijl langzaam maar zeker de waarheid tot de volwassenen doordringt.
Meer algemeen wordt de houding van ouders als tweeslachtig omschreven, of als een overgave aan de boze (Rosemary's Baby, Salem's Lot en Pet Sematary). In de laatste twee romans onderwerpen volwassenen zich aan kinderen die de gedaante hebben aangenomen van vampiers en zombies. In andere boeken zijn kinderen sympathiek, maar tonen zij hun bovennatuurlijke krachten na daartoe te zijn geprovoceerd (Carrie, Firestarter en Amy Girl).
De
plot is steeds weer de ogenschijnlijk onschuldige die ondenkbaar boosaardig is.
Daarentegen leggen de romans waarin kinderen als slachtoffer optreden de nadruk
op hun kwetsbaarheid. De ouders mishandelen hen bij voorbeeld, of dreigen
daarmee (The Shining, It), verwaarlozen hen (Cu-jo) of brengen een
demon mee naar huis om op het kind te passen (The Nanny). Het boosaardige
element heeft niet altijd een bovennatuurlijk karakter: in Flowers in the
Attic ging het om een sadistische grootmoeder en een familietraditie van
haat en incest. Midnight Boy ging over een demente krijgsgevangene die
jongens in het basketballteam van een middelbare school om het leven brengt.
Diverse van deze boeken zijn verfilmd. Aan de opsomming
van Best kunnen films worden toegevoegd als The Omen (het kind als
monster) en Friday the 13th, Poltergeist en Without a Trace,
waarin kinderen slachtoffer zijn. In wezen heeft dit laatste genre een lange
baard: het is ook het thema van kindersprookjes zoals Roodkapje versus de wolf,
Hans en Grietje versus de heks, Klein Duimpje versus de reus, Sneeuwwitje versus
de boze stiefmoeder.
Het feit dat dit oude thema in de jaren zeventig en
tachtig een nieuwe realiteit leek te krijgen, verklaart Best uit de onzekerheid
die de maatschappelijke stroomversnelling van de afgelopen decennia heeft
geschapen. Sinds de jaren zestig lijkt de wereld de jeugd een indrukwekkende
reeks nieuwe verlokkingen te bieden, waaronder drugs, seksuele vrijheid en
politiek radicalisme. Niet dat dat allemaal nieuwe verschijnselen waren, maar ze
waren veel gemakkelijker bereikbaar. Bovendien leek de generatiekloof groter dan
ooit. Er leek iets vreselijks aan de hand met de nieuwe generatie: ze keerden de
oude vormen en gedachten de rug toe. Ze werden "monsters". Het
horror-genre appelleerde aan dergelijke angsten. De verhalen werden doorgaans
verteld vanuit het perspectief van de getroffen ouders en hun ambivalente
houding tegenover hun kinderen liep als een rode draad door de romans en films.
[Blz. 37]
Tegelijkertijd begonnen meer recente horror-romans het thema van het kind als slachtoffer aan te roeren, daarbij aansluitend bij de angst voor de bedreigingen waaraan kinderen zouden blootstaan.
Eind jaren zeventig was het probleem van de weglopers in een nieuwe jas gegoten: waar het eerst om jeugdige rebellen zou gaan die zich bij de hippies aansloten, werden ze nu geportretteerd als voer voor de porno-industrie; onschuldige plattelandskinderen die als hoer in de grote steden opdoken, blootgesteld aan de kwaadaardige gevolgen van seksuele vrijheid: kinderporno, incest, pedofilie en AIDS.
De angsten die het voedsel vormde voor het nieuwe genre
horror werden als realistisch beschouwd en waren gericht op vreemde en
schijnbaar bovennatuurlijke krachten, op zaken die daarom zo angstaanjagend
waren omdat ze onbeheersbaar leken en bijgevolg voor een overwegend religieuze
natie als de Amerikaanse aan de Duivel ontsproten leken te zijn. De bedreiging
nam in de verbeelding van de lezers steeds grotere vormen aan en associaties met
de maatschappelijke werkelijkheid leken hen een grond van waarheid te doen
bevatten. De film The Lost Boys bij voorbeeld, laat zien wat er gebeurt
met vermiste kinderen: ze veranderen in vampiers. In de jaren tachtig zouden de
angstbeelden en praatjes over wat er met kinderen werkelijk zou kunnen gebeuren
niet misstaan hebben in spookverhalen.
In januari 1985 zagen naar schatting 22 miljoen kijkers een televisieshow waarin werd gewaarschuwd voor het toenemende gevaar van "satanisch" ritueel seksueel misbruik [*100]. Deze beweringen werden door veel ouders van veronderstelde slachtoffers geloofd. Sommigen van hen trokken door het land, spraken tot de media, in buurthuizen en met politie en justitie, waardoor het gevoel dat er een groot gevaar op de loer lag zich verder verspreidde.
De commotie over "rituele" of "satanische" kindermishandeling heeft zich in de jaren daarna verder vermengd met de angst over seksueel misbruik in het algemeen [*101]. De nieuwe angst voor duivelsaanbidders is terug te voeren op het christelijk fundamentalisme. In de jaren zeventig begon de christelijke televisiester Hal Lindsey te waarschuwen tegen de gevaren van rockmuziek, duivelsverering en de maatschappelijke verwording die vooral sinds de jaren zestig zou hebben plaatsgevonden. Zijn boeken The Late Great Planet Earth en Satan is Alive and Weil on Planet Earth, waarin hij het einde van de wereld aankondigde, bereikte miljoenenoplagen.
In 1980 publiceerden de katholieke psychiater Lawrence
Padzer en zijn vrouwen voormalig patiënte Michelle Smith uit Vancouver het boek
Michelle Remembers. In dit boek wordt uiteengezet hoe Smith zich, in een
maandenlange therapie, onder hypnose herinnerde dat ze op vijfjarige leeftijd
door haar moeder en een groep Satans aanbidders was gevangen gehouden, in een
slangenkuil was gegooid en was verkracht, waarna ze uiteindelijk een baby moest
doden. Bij wijze van therapie ontving ze nog meer hypnose en exorcisme en moest
ze tot de maagd Maria bidden. Hoewel er geen enkele concrete aanwijzing was dat
deze gebeurtenissen werkelijk hadden plaatsgevonden, werd het boek een
bestseller.
[Blz. 38]
Vanaf 1983 meldden zich uit het gehele land vrouwen die
eveneens verklaarden, "overlevers" van een satanische cultus te zijn.
Volgens woordvoerder Kenneth Lanning krijgt de FBI tegenwoordig gemiddeld een
melding per dag binnen. "Als die cultussen inderdaad zouden bestonden, zouden
ze de grootste samenzwering in de geschiedenis vormen", aldus Lanning [*102].
Ondanks deze vloed aan aangiften is er nooit een betrouwbare aanwijzing geweest
dat dergelijke getuigenissen op ware gebeurtenissen berusten. Het geloof dat dit
wel het geval is, heeft zich inmiddels echter in ruime kring verspreid. In 1989
zond de CBS-televisie een programma over satanisme uit onder de titel Do You
know the Muffin Man, waarin een geheel verzonnen fragment was opgenomen van
ouders die een groep kleuterleiders betrappen op het aanbidden van de Duivel ten
midden van stapels kinderporno.
Enkele honderden verklaringen van "overlevers" zijn inmiddels de ronde gaan doen. Een zelfhulpgroep onder de naam Overcomers Victorious, geleid door Jacquie Baldois, trekt door het land om erkenning te krijgen voor hun misère. In geen van de gemelde voorvallen is er ooit enige concrete aanwijzing voor satanisme geleverd.
De typische" overlever" is een vrouw van rond de veertig die onder invloed van een intensieve psychoanalytische therapie met verhalen komt die de indruk wekken dat ze in haar jeugd geconfronteerd is met satanisme. De beweringen die op deze manier zijn gedaan leveren, bij elkaar gevoegd, een buitensporig beeld op, als zou een groot netwerk van duivelsvereerders reeds sinds de jaren vijftig (toen sommige getuigen volgens hun verklaringen misbruikt zouden zijn) actief zijn geweest.
Dergelijke beweringen zijn onwaarschijnlijk, al is het
alleen al omdat voorafgaand aan de jaren tachtig geen enkele melding over zulke
satanische groepen ooit in de openbaarheid kwam. Ze veronderstellen dat een
samenzwering van onzegbare omvang zich decennia lang geheel aan het zicht kan
hebben onttrokken, maar nu plotseling aan het daglicht komt door de
getuigenissen van slachtoffers. Deze schijnbare onthullingen vinden echter geen
enkele onafhankelijke bevestiging in andere feiten. Men beschikt alleen over de
verklaringen van de vermeende slachtoffers zelf, waaronder zeer jonge kinderen
die zijn meegesleept in de massahysterie rond verondersteld grootschalig
seksueel misbruik in kinderdagverblijven [*103].
Een evaluatie van de volwassen "overlevers" wees uit dat de meesten van hen een verleden hebben van ernstige psychische stoornissen, vaak in combinatie met drugsgebruik, die voorafgingen aan hun verklaringen over satanisme. Veel van deze verklaringen werden geuit tijdens therapieën in verband met psychose of een meervoudige persoonlijkheidsstructuur.
Een van de toonaangevende "overlevers", Lauren Stratford, schreef een autobiografie in een poging om het volk van haar gelijk te overtuigen [*104]. Verslaggevers van een niet-fundamentalistisch, christelijk tijdschrift onderwierpen vervolgens haar leven aan een onderzoek en spraken uitvoerig met haar vrienden en familieleden. Ze kwamen tot de, nooit weerlegde, conclusie dat het boek vol onjuistheden stond, zelfs waar het zulke primaire zaken als de samenstelling van haar familie betrof. Ze stelden eveneens vast dat Stratford een geschiedenis van pathologisch liegen had en dat haar beweringen over het misbruik waarvan zij het slachtoffer zou zijn (en die in de loop van de jaren een caleidoscoop van variaties vertoonde) pas elementen van satanisme ging bevatten toen over dat onderwerp verhalen loskwamen in de nasleep van de McMartin-zaak.
[Blz. 39]
Dat zij, naar ze zelf stelde, een "baby-kweekster" voor Satan zou zijn (zoals die in Rosemary' s Baby werd geportretteerd) kon niet worden bevestigd aan de hand van enige feitelijke zwangerschap. De littekens die ze zou hebben opgelopen bij erediensten voor Satan waren door haar zelf aangebracht [*105].
Een andere "overlever", Judith Spencer, die in Suffer
the Child autobiografisch schrijft over "Jenny", werd op haar
veertiende en later op haar eenentwintigste opgenomen wegens geestesziekte. In
een diagnose werd vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor schizofrenie [*106].
In 1990 werd in Chicago een centrum opgericht om jeugdigen te behandelen die slachtoffer zouden zijn geworden van satanisme: het Center for the Treatment of Ritualistic Deviance, onderdeel van het Hartgrove Hospital.
Volgens het patroon van het geloof in een onzichtbare dreiging verklaarde de aan het centrum verbonden maatschappelijk werker Dale Trahan
"het percentage (niet te kennen) omdat er zoveel geheim is", maar dat "we wel weten dat het zich in het hele land begint voor te doen."
Jongeren die in de greep van het satanisme waren geraakt vertonen als kenmerken:
"ongewoon gedrag, waaronder zelfmoordpogingen, gewelddadige driftbuien, afwijzingen van het gezin, drugsgebruik, een drastische verslechtering van de schoolprestaties, toenemende rebellie, een sterke belangstelling voor heavy-metal muziek, het naspelen van horrorfilms en het gebruik van occulte symbolen, zoals '666' of omgekeerde kruisen" [*107],
aldus Trahan, die op grond van die criteria ongetwijfeld
een ruime potentiële cliëntenkring had.
Dit was met name het geval in Engeland. In het Engelse Rochdale werd een groot aantal kinderen bij hun ouders weggehaald op grond van de overtuiging van maatschappelijk werkers dat de kinderen slachtoffer waren van een complot van duivelsvereerders. De rechter maakte de uithuisplaatsingen ongedaan en liet zich daarbij in vernietigende bewoordingen uit over het optreden van het maatschappelijk werk in deze kwestie [*108].
In West-Australië verklaarde het hoofd van de politie-afdeling kindermishandeling dat in de stad Perth "heksenkringen" zouden bestaan en wellicht baby's werden geofferd. Er waren drie meldingen geweest, maar nadere mededelingen hierover konden niet worden gedaan. Rituele misdrijven zouden wel eens de trend van de jaren negentig kunnen zijn, zo verklaarde hij [*109]. Intussen bestond het enige concrete geval van "satanisme" uit een zaak tegen een twintigjarige padvindersleider, die ook volgens de rechtbank in Perth van zeer geringe ernst was [*110]
(volgens de berichtgeving was er in feite geen sprake van "satanisme", afgezien van het onder jongeren wel vaker voorkomende gebruik van enkele "Satanssymbolen").
In Engeland staakte het bevoegd gezag intussen de uitgifte
van kentekenplaten met het nummer 666, omdat dat in verband werd gebracht met de
Duivel [*111], terwijl in de Verenigde Staten het concern Proctor and Gamble
zich genoodzaakt zag zijn honderd jaar oude vignet met maan en sterren te
vervangen als gevolg van het gerucht dat het een Satansteken was [*112].
[Blz. 40]
wordt tot op zekere hoogte geloof gehecht aan de verhalen over ritueel misbruik. Dr. Onno van der Hart, werkzaam bij het RIAGG (Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg.) . in Amsterdam Zuid / Nieuw West, verklaarde dat hij in 1988 vier patiënten in behandeling had die
"voor zover we konden vaststellen, overlevers waren van deze vorm van extreme mishandeling, terwijl we van nog enkele zaken hadden vernomen. Deze mishandeling schijnt zich in meerderheid te hebben voorgedaan in geheel uit Nederlanders bestaande groepen, van wie er enkele oud-Nazi's waren." [*113]
In dit verband moet er opnieuw aan worden herinnerd dat de
"overlevers", evenals in de Verenigde Staten, personen plegen te
betreffen met een ernstige geestelijke stoornis (Multiple Personality
Disorder). Zoals in hoofdstuk 7 nader wordt uiteengezet, zijn
maatschappelijk werkers en therapeuten in staat door ondeskundig ondervragen
getuigenissen te ontlokken over seksueel misbruik die niet de feitelijke gang
van zaken weergeven. De vraag dringt zich op of de getuigenissen van de "overlevers"
(die bovendien doorgaans betrekking hebben op hun al lang voorbije kinderjaren)
niet meer het gevolg zijn van de wijze van ondervragen dan van reële
ervaringen.
Nathan [*114] en anderen hebben de ongegronde beweringen
over omvangrijke aantallen ontvoerde kinderen en uitgestrekte pornoen
prostitutiebedrijven vergeleken met wat zij "urban legends"
noemen en die in Nederland wel "broodjes aap" heten. Het gaat hierbij
om apocriefe verhalen die van mond tot mond worden doorverteld alsof ze waar
gebeurd waren. Een van de bekendste is die van de oude dame die haar poedeltje
in de magnetron stopte om het te laten opwarmen. In de Verenigde Staten
circuleren daarnaast onder meer de verhalen over "Kentucky Fried
Rat" (Nederlandse variant: het kattevlees dat in de nasi van de
afhaal-Chinees zou zitten).
Een voorloper van de angst over kinderpornografen in de VS was die over het Halloween-sadisme, dat door Best in detail wordt beschreven [*115]. Halloween is een Amerikaans feest, gevierd op 31 oktober, waarbij kinderen langs de deuren gaan om snoepgoed op te halen, zoals dat in Nederland wel gebeurt met Sint Maarten of Driekoningen. Van de "Halloween-sadisten" werd gezegd dat ze scheermesjes in de voor de kinderen bestemde appels zouden stoppen en rattenkruit in de chocolaatjes, waardoor tientallen nietsvermoedende kleintjes het slachtoffer zouden worden.
Het gerucht bracht veel onrust teweeg: ouders keken de zakken snoep minutieus na, ziekenhuizen boden aan de snoepjes door te lichten en fabrikanten grepen de gelegenheid aan om reclame te maken voor etenswaar in verzegelde verpakking.
[Blz. 41]
Best trok bijna alle meldingen van Halloween-sadisme tussen 1958 en 1989 na en stelde vast dat deze alle 78 op twee na vals alarm betroffen of dat het ging om minimale wondjes. De twee overige gevallen betroffen een kind dat door zijn vader werd gedood met een Halloween-snoepje en een zaak die niets met Halloween te maken had (een kind dat stierf aan heroïne, gevonden in het huis van een oom) [*116].
Het verschil tussen de mythen enerzijds en de zedenangst over seksueel gevaar voor kinderen is de wijze van verspreiding. De "broodjes aap" blijven geruchten, die zelden door de media of de overheid worden overgenomen. Ze verspreiden zich doordat ze sluimerende angsten wakker roepen en plausibel lijken. Ze kunnen worden opgenomen in grappen die dienen om de angst weg te nemen:
Het is rood, zit in een hoek en rochelt. Antwoord: een baby met Halloween die op scheermesjes zit te kauwen.
Zulke grappen zijn gemakkelijk te onthouden en door te
vertellen en soms houden ze een boodschap in. Daarmee helpen ze de angst binnen
de perken te houden.
Bij de verhalen over de seksuele gevaren lag het vanaf het
begin anders. In plaats van zich over een breed front door de gemeenschap te
verspreiden, werd het geloof hierin er veeleer van bovenaf ingehamerd: te
beginnen bij een aantal actievoerders, tot wie de verhalen steeds weer herleid
kunnen worden, via de massamedia en uiteindelijk de overheid, naar het grote
publiek. De actievoerders hadden er belang bij, het gevaar zo groot mogelijk
voor te stellen: ze hadden geen officiële status en dus ook geen formeel
platform. Wanneer ze de feiten in hun juiste proporties hadden geschetst was er
eenvoudig niet naar hen geluisterd.
In diverse gevallen hadden de actievoerders een onmiskenbaar persoonlijk motief voor hun campagnes. Dat was bij voorbeeld het geval bij Joho Walsh, wiens zoontje was ontvoerd en gedood. Wat iemands persoonlijke motieven zijn voor het starten van een actie is in dit verband echter niet van primair belang. Een meer relevante vraag is waarom zij werden geloofd en hun acties zo aansloegen. Daartoe dient de rol van de massamedia te worden bezien.
Wat beweerd werd was nieuws: normschendend gedrag vormt
een elementair onderdeel van de nieuwsvoorziening. Een primaire functie van een
nieuwsmedium is, de normen van de stroming die het vertegenwoordigt te
verdedigen en dit gebeurt veelal door overtreding daarvan aan de kaak te
stellen. Journalisten waren vaak spreekbuis van de activisten en werkten soms
samen met de politie, zoals bij de televisiedocumentaires Fallen Angel
(1981) en The Silent Shame [*117] (1984): journalisten traden daarin
undercover op en speelden hun aldus verkregen informatie naar de politie door.
Omdat de media voor hun informatie afhankelijk zijn van deskundigen uit het
veld, hadden ze vertrouwen in de actievoerders, die hun de indruk gaven,
deskundig te zijn en het algemeen belang toegedaan. Aldus won de verdraaide
informatie aan gezag, zelfs als de empirische onderbouwing ontbrak. Dit gebrek
aan feiten maakte het zelfs gemakkelijker om maar wat te zeggen: doordat er geen
werkelijke aantallen getroffen kinderen bekend werden, voorzag elk cijfer in een
behoefte, of het nu realistisch was of niet.
Zodra werd geloofd dat de beweringen betrouwbaar waren, zetten deze een keten van overheidsmaatregelen in werking, die deze geloofwaardigheid op hun beurt weer versterkten.
[Blz. 42]
Politici, politie en justitie, wetenschapsbeoefenaars en andere betrouwbaar geachte persoonlijkheden, namen de overtrokken cijfers als waar aan. Ze werden geciteerd in methodologisch soms zwak in elkaar zittende publikaties.
Zo citeert Seth L. Goldstein in The Sexual Exploitation of Children (uitgegeven door een gerenommeerde maatschappij als Elsevier) uit Parade, een geïllustreerd bijvoegsel bij een krant, om zijn stelling te staven dat 150 duizend kinderen
"ieder jaar eenvoudigweg verdwijnen. Niemand heeft er enig idee van waar ze heengaan of wat er met hen gebeurt." [*118]
Zo'n cijfer kan vervolgens door een ander worden geciteerd
als afkomstig uit een gezaghebbend boek. Naarmate het gezag van de beweringen
toenam (en daarmee de prioriteit die de overheid eraan gaf), sleep de
overtuiging dat ze de feiten weergaven er steeds meer in.
Tot zover hebben we het gehad over de kwantitatieve
overdrijving. Een andere vorm van verdraaiing werd in feite gestimuleerd door
het overheidsoptreden. Dit was de inconsistente neiging om enerzijds een
verdraaid beeld op te roepen van de uitzonderlijkheid van seksuele handelingen
met minderjarigen (in vergelijking met andere vormen van seks) en anderzijds het
scala van verschijnselen dat daaronder begrepen moest worden steeds verder uit
te breiden. Het gevolg van dat laatste was dat de wettelijke verboden betrekking
gingen krijgen op handelingen met steeds minder jonge personen en bovendien op
steeds minder seksueel getinte handelingen.
Het unieke van seksuele betrekkingen met kinderen werd bevestigd door zowel het toeschrijven van bijzondere kenmerken aan de plegers daarvan (zie hoofdstuk 2) als de oprichting van gespecialiseerde instellingen en leerstoelen ter beheersing ervan.
Het begrip "pedofilie" begon deel uit te maken van het populaire taalgebruik en er werd veel werk gestoken in het opbouwen van een profiel van de "pedofiel" en zijn bijzondere karakter als iemand met een geheel aparte seksuele voorkeur.
Ook "kinderporno" werd een nieuwe categorie in het taalgebruik. Voorheen waren erotische foto's van minderjarigen door wet en recht op eendere wijze behandeld als alle andere erotica. Nu echter bepaalde het Amerikaanse Hooggerechtshof [*119] dat de grondwettelijke bescherming van de vrijheid van drukpers er niet op van toepassing was, anders dan waar het reguliere porno betrof. Dit was een van de meest ruim geformuleerde uitzonderingen die ooit op het desbetreffende eerste amendement op de Grondwet zijn gemaakt.
"Vermiste kinderen" doemde eveneens op als
nieuwe populaire term, die bovendien nauwe associaties opriep met afwijkend
seksueel gedrag. Terwijl vroeger de overheidsorganen die zich met vermiste
kinderen bezighielden dezelfde waren als die zich ook om vermiste volwassenen
bekommerden, werd er nu een afzonderlijke institutionele structuur voor
geschapen. In al die gevallen werden nieuwe wetten en hogere straffen ingevoerd
voor handelingen die een seksueel gevaar voor minderjarigen inhielden, wat de
afzonderlijke status daarvan nog eens bevestigde.
[Blz. 43]
Terwijl deze nieuwe categorieën ingang vonden, werden ze bovendien ver opgerekt. Dat blijkt uit het feit dat, terwijl het woord "kind" onderdeel uitmaakte van al deze categorieën, in werkelijkheid activiteiten met personen tot achttien of zelfs eenentwintig jaar daaronder kwamen te vallen.
Normaliter verwijst de term "kind", in het Engels en het Nederlands, naar een persoon voor of ten hoogste in de puberteitsjaren (evenzeer als "pedofilie" verwijst naar seksuele aantrekking tot niet-geslachtsrijpe kinderen). Foto's van zeventien jarigen konden door de oprekking van het begrip "kind" als "kinderporno" bestempeld worden. Deze betiteling maakte de bestrijding ervan gemakkelijker: niet langer leek het te gaan om foto's van adolescenten, bij wie seksuele gedragingen in de Amerikaanse samenleving in breder kring worden getolereerd dan bij kinderen het geval is.
(Daarentegen wordt een zeventien jarige verdachte van een misdrijf bijna nooit als "kind" aangeduid, en kan deze inderdaad worden geëxecuteerd).
Door de oprekking van het begrip "kind" kwam het
voor' dat seksueel contact tussen volwassenen en adolescenten als "seksueel
misbruik van een kind" tot strafvervolging en veroordeling leidde, en dat,
wanneer hun ouders niet wisten waar ze uithingen, ze als "vermiste
kinderen" werden opgegeven.
Niet alleen het begrip "kind" was aan inflatie onderhevig. Terwijl veelal wordt erkend dat de meeste seksuele contacten tussen volwassenen en jeugdigen zich binnen het gezin afspelen, werd de aandacht van de bestrijders daarvan in sterke mate gericht op contacten daarbuiten.
Ook al vond er bij die contacten doorgaans geen fysiek
geweld of penetratie plaats, de neiging bestond, vooral de gewelddadige te
beklemtonen. Bovendien werd ook het begrip "seksuele handeling"
opgerekt. Een man in Californië werd veroordeeld wegens "seksueel
misbruik" nadat hij enkele tiener jongens had gevraagd met ontbloot
bovenlijf te poseren voor een foto [*120]. In veel staten kon het gebeuren dat
het aanraken van het lichaam van een jeugdige met wat werd verondersteld een
seksuele bedoeling te zijn, veroordeeld kon worden als verkrachting, zoals in
het geval van de man die twee jaar gevangenisstraf kreeg voor het toebrengen van
zonnebrandcrème op de schouders van een buurmeisje (zie hoofdstuk 3). Gedurende
de jaren tachtig werden de criteria voor wat "kinderporno" betrof
zodanig verruimd dat veroordelingen plaatsvonden voor eenvoudige naaktopnamen,
of zelfs opnamen van kinderen met ontbloot bovenlijf.