Start Omhoog

Citaten uit

De overheid moet de regie over het onderwijs hernemen

Presley Bergen & Ad Verbrugge, NRC Handelsblad 23 februari 2008

Staan we op een keerpunt in het onderwijsbeleid? Het valt te hopen. Maar dan moet overheid wel actiever optreden, en om te beginnen over de hele linie de kwaliteit controleren. Het gaat niet om ‘de politiek’ tegenover ‘de leraar voor de klas’. Er is een algehele cultuuromslag noodzakelijk – ook bij veel leraren.

De omslag in het maatschappelijke debat over ons onderwijs is een feit. Een heuse paradigmawisseling lijkt zich te voltrekken.

[...]

Toch kunnen we niet met een gerust hart gaan slapen. Het risico is groot dat sommigen de uitkomsten van het rapport aanwenden op een wijze die de kwaliteit van het onderwijs wederom niet ten goede zal komen.

We hebben zijn drie hoofdpunten van kritiek:

De commissie Dijsselbloem is zo sterk gericht op de schuld van ‘de politiek’ in het verleden dat zij onvoldoende oog heeft voor de huidige problematiek van het onderwijs.

Er is geen samenhangende visie op de rol van de overheid als het gaat om bekostiging en kwaliteitshandhaving.

Het rapport gaat voorbij aan het middelbaar en hoger beroepsonderwijs, terwijl daar de problemen minstens zo groot zijn.

Het valt te prijzen dat de commissie aanbeveelt dat er opnieuw duidelijke en toetsbare kwaliteitseisen worden vastgesteld voor het eindniveau van ieder onderwijstype. In het rapport ontbreekt evenwel een grondige verklaring hoe het komt dat de kwaliteit van het voortgezet onderwijs zo sterk onder druk is komen te staan.

[... ...]

In combinatie met het maatschappelijke dedain voor ‘werken met de handen’ leidde dit ertoe dat de eindkwaliteit over de gehele linie van het onderwijs daalde. Ieder onderwijstype diende zich immers aan de nieuwe instroom van zwakkere leerlingen aan te passen. Het resultaat: in het lbo kwamen vooral de cognitief en sociaal zwakste leerlingen terecht. De zuinigheid van de vooral op korte termijn en kwantitatief denkende overheid perverteerde daarmee op alle scholen de onderwijscultuur, net zoals gebeurde in het hoger onderwijs en op de universiteit.

De introductie van de zogenoemde lumpsum-bekostigingssystematiek in het midden van de jaren negentig was een verdere radicalisering van dit denken. Gevolg was dat de overheid zich steeds meer aan haar verantwoordelijkheden begon te onttrekken. Het ministerie wentelde zijn begrotingsonzekerheid af op de financieel zelfstandig gemaakte ‘ondernemende’ scholen. Die werden op een primair kwantitatieve basis gefinancierd, waarbij de snelle doorstroom van leerlingen de doorslag gaven.

Daarmee werd het probleem van de onderwijsbekostiging doorgeschoven naar de onderwijsinstellingen zelf, die mede om die reden reserves gingen aanleggen en steun zochten bij elkaar. De al bestaande scholengemeenschappen en koepels dijden nog verder uit en gingen wedijveren om de leerling, die bovendien zo snel mogelijk een diploma moest halen – daartoe opgejaagd door de overheid zelf. Onderwijs werd een meer of minder efficiënt geleverd ‘product’ dat op een quasi-markt verkocht moest worden.

[...]

Precies volgens de wetten van de klassieke economie heeft de quasi-vermarkting van ons onderwijs geleid tot sterke schaalvergroting en reductie van concurrentie.

[... ... ...]

De commissie-Dijsselbloem maakt niet duidelijk dat het huidige bekostigingsstelsel perverse prikkels impliceert die de kwaliteit van het onderwijs ernstig ondermijnen. Voor echte verbetering van de kwaliteit moeten de ‘toegevoegde waarde’ van onderwijs en de kwaliteit van het onderwijzend personeel centraal komen te staan. Het huidige lumpsum-stelsel moet op de schop, geldstromen en kwaliteit moeten op elkaar worden afgestemd.

[...]

Door de terugtredende overheid zijn er allemaal zelfstandige onderwijs-‘partijen’ ontstaan die zich centraal maar moeilijk laten sturen. Het gevoel van een gemeenschappelijk belang is weg en de onderlinge samenhang is zoek – ook dat illustreert de verziekte onderwijscultuur.

[... ... ...]

De commissie is zo met de politiek bezig dat zij er aan voorbij gaat dat de problematiek rond de kwaliteit en de positie van de leraar nu juist decentraal wortel heeft geschoten en de politiek den aanzien daarvan geen verantwoordelijkheid meer neemt. Dat laatste is nu juist het grote probleem.

Men krijgt bij lezing van het rapport regelmatig het gevoel dat het toch vooral zou gaan om een tegenstelling tussen ‘de politiek’ en ‘de leraar voor de klas’. Dat is een scheve voorstelling van zaken. Het probleem zit veel dieper. Er is een algehele cultuuromslag noodzakelijk – ook bij veel leraren.

Hier raken we aan een fundamenteel probleem. Niet alleen heeft het bekostigingsstelsel een kwaliteitsdaling veroorzaakt, de verzelfstandiging van scholen heeft ook de machtsverhoudingen danig in de war geschopt. Door al die veranderingen van de laatste decennia heeft zich in en rond de scholen een bureaucratische schil gevormd van koepels, pedagogische centra, uitgeverijen, onderwijskundigen, adviesbureaus, procesmanagers, coördinatoren, inspecteurs enz., die deze vernieuwingen moesten implementeren, faciliteren, coördineren, evalueren en controleren.

[...]

Zolang de huidige bekostigingssystematiek van het onderwijs ongewijzigd blijft, het markt- en productdenken domineert, de scheve machtsverhoudingen in het veld blijven bestaan en de bureaucratische schil om het primaire onderwijsproces heen niet opengebroken wordt, is de kans groot dat er maar weinig verbetering optreedt. Op die manier krijg je niet die goed opgeleide en inspirerende docent voor de klas terug die in afstemming met zijn collega’s vakkundig zijn eigen lesprogramma kan vormgeven. Als successen in het verleden al geen garantie zijn voor de toekomst, dan is de structuur die deel uitmaakt van de mislukkingen dat helemaal niet. De overheid moet hier ook wat de uitvoering betreft haar verantwoordelijkheid nemen – nu het nog kan.

[...]

De overheid schuift de verantwoordelijkheid wel erg van zich af door alleen kwaliteitseisen op te leggen – en dat juist op het moment dat er een enorm lerarentekort voor de deur staat.

[...]

De commissie-Dijsselbloem stelt dapper dat de scholen niet mogen worden opgezadeld met allerlei verlangens van de politiek met betrekking tot het oplossen van maatschappelijke problemen en of idealen. Dat is juist. Maar de facto worden de scholen niet alleen door de politiek, maar door grote culturele ontwikkelingen en politiek-sociaal wanbeleid in het verleden overstelpt met maatschappelijke problemen, en wel in de vorm van grote groepen leerlingen met problematisch gedrag en/of problematische cognitieve capaciteiten. De condities voor goed lesgeven worden ernstig ondermijnd. Veel leraren op het vmbo of het mbo zijn al blij als een les in redelijke harmonie verloopt, ook al is men aan het eigenlijke leren nauwelijks toegekomen.

Maar waardoor zijn de problemen eigenlijk zo groot geworden? Waardoor is de onderwijscultuur op met name het vmbo en het mbo zo sterk onder druk komen te staan? Onder invloed van ideologische overwegingen en de wens om kosten te drukken (wat overigens helemaal niet het geval bleek te zijn) heeft de overheid het speciale onderwijs aanzienlijk gereduceerd. Zij heeft de steeds groter wordende groep probleemleerlingen met het zogenoemde ‘rugzakje’ laten opnemen in het reguliere onderwijs. Reguliere vorming en sociale herstelwerkzaamheden dan wel schadebeperking lopen dankzij de overheid volledig door elkaar heen, ten koste van de gewone leerlingen én de zorgleerlingen zelf.

[...]

Maar moet niet eens heel goed gekeken worden naar de manier waarop het speciale onderwijs is ingeperkt? Hoe zorgen we ervoor dat alle kinderen na het eind van hun basisschool ten minste een niveau hebben bereikt dat hun in staat stelt om de lesboeken in het vmbo te lezen – wat nu niet het geval is? Hoe vangen we de kinderen op die sociale en psychische problemen hebben en die eigenlijk een andere vorm van onderwijs aangeboden zouden moeten krijgen? Welke kinderen kunnen eventueel wel mee in het reguliere onderwijs en welke absoluut niet – teneinde de onderwijscultuur op een school te beschermen? Zijn die gigantische scholengemeenschappen en roc’s wel de juiste context om probleemleerlingen op te vangen?

[... ... ... ...]

Wanneer de commissie ook naar het beroepsonderwijs had gekeken, zou de conclusie van het rapport waarschijnlijk nog veel vernietigender zijn geweest. Ook in het hbo is een nieuwe didactiek ingevoerd, competentiegericht onderwijs (CGO), gelardeerd met veel Nieuwe Leren-componenten, zonder docenten en studenten vooraf erbij te betrekken.

[...]

Op bijna sektarische wijze is het competentiegerichte leren, gecombineerd met vormen van het Nieuwe Leren, het hbo ingeslopen. Een hele batterij aan vakdocenten is vervangen door coaches en begeleiders in lage salarisschalen. Voor veel studenten zijn roosters van 6 uur per week les geen uitzondering en verder zitten zij thuis „zelfstandig te werken” of op school „in een krachtige leeromgeving hun eigen kennis te construeren” – terwijl deze laatste zaken niets met goed competentiegericht onderwijs te maken hebben.

Dergelijke ontwikkelingen zijn ook op het mbo gaande. De kwaliteitsdaling van het onderwijs was ook daar al jaren een feit en werd door diezelfde perverse prikkels in de hand gewerkt als in het voortgezet onderwijs. Door de introductie van het competentie-onderwijs – dat binnen enige tijd een overheidsstatus lijkt te krijgen – wordt dit proces vermoedelijk alleen maar versneld.

[... ...]

In de huidige situatie met betrekking tot het onderwijs simpelweg ‘kwaliteit’ eisen is heel wat gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wanneer de overheid nu niet zelf ingrijpende maatregelen neemt en de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de problemen die het bereiken van die onderwijskwaliteit in de weg staan, is zij evenzeer in zichzelf gekeerd als toen zij al die idiote maatregelen invoerde waarmee zij de wensen van vele scholen en leraren passeerde.

Het rapport-Dijsselbloem vertoont tot op zekere hoogte ditzelfde euvel door te sterk op de politiek zelf te focussen en te weinig de harde werkelijkheid van de complexe onderwijspraktijk onder ogen te komen. De overheid heeft haar grip verloren op deze zaak, die van publiek belang is en door publieke middelen wordt gefinancierd. Met abstracte idealen en goede bedoelingen komen we er niet.

[... ... ....]

Alleen wanneer de overheid de regie over het onderwijs herneemt, en wel op basis van een deugdelijke en realistische kwaliteitsagenda, kan een einde worden gemaakt aan de impasse die nu dreigt. Wij hopen dat minister Plasterk de noodzaak tot deze grote politiek inziet en bereid is om de maatregelen te nemen die nodig zijn. Het publiek snakt ernaar en het welzijn van de jongere generatie en daarmee onze toekomst staan op het spel.

Bergen is docent in het HBO. Verbrugge is hoofddocent sociaal-culturele wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit. Auteur van ‘Tijd van onbehagen’. Beiden zijn bestuurslid van de vereniging Beter Onderwijs Nederland.

Start Omhoog