Start Omhoog

Controverse

Dr. Frits Bernard, in: OK Magazine 92, juli 2005

À la recherche du temps perdu
Marcel Proust

In dit artikel wil ik aandacht schenken aan een opmerkelijke en tot dusver onbekend gebleven gebeurtenis. Openbaring daarvan lijkt mij onmisbaar voor latere geschiedschrijvers. De ontwikkelingen zijn chronologisch gerangschikt.

Ik heb Edward Brongersma voor het eerst ontmoet in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Dat was via het COC in Amsterdam. Wij raakten spoedig bevriend, maakten deel uit van de redactie van Vriendschap en later vormden wij samen de "Raad van Medewerkers" van dit maandblad. We waren actief, hadden o.a. lange gesprekken over maatschappelijke vraagstukken, politiek en wetenschap, reisden veelvuldig naar destijds verre landen. De kring van gemeenschappelijke vrienden groeide snel.

Omstreeks 1960 vertrokken wij per auto naar Portugal voor een culturele reis door het hele land, van noord tot zuid, van oost tot west. Ik kon mij geen betere reisgenoot en gids wensen, Brongersma had immers een diepgaande studie van de geschiedenis, cultuur en politieke omstandigheden gemaakt. 

De jonge Brongersma

Zijn boek Portret van Portugal (427 klein gedrukte pagina's) was verschenen. Een standaardwerk. Het was toen nog een heel ander land, pittoresker, traditioneler en romantischer. Overal vriendelijke en glimlachende mensen. Engels werd nog bijna nergens gesproken. Van reizigers uit het buitenland was nog weinig te bespeuren, het massatoerisme moest nog komen. De straalvliegtuigen bestonden alleen nog maar op de tekentafel. De globalisering had nog niet toegeslagen. Wat kan er veel veranderen in een halve eeuw.

Niet tezamen bezochten wij onder meer de bekende fotograaf Hajo Ortil in Bremen en de Franse arts docteur Pierre Jungné, die een kleine privé-kliniek in Tunis leidde, en met wie Brongersma jaren later per auto een reis dwars door Afrika zou maken die bijna fataal afliep door een panne in de woestijn. Hajo Ortil, die eigenlijk Hajo Oertel heette, publiceerde het geruchtmakende Hundert nackte Wilde, dat zelfs leidde tot discussies in de Tweede Kamer.

Onze namen werden vaak samen genoemd, we waren een team. Onze disciplines vulden elkaar goed aan: rechten en psychologie.

In 1964 gaf ik zijn boek L'amour des garçons uit (Enclave Press, Rotterdam), voorzien van een voorwoord van mijn hand. Tijdens een etentje in de Maasstad zei Brongersma: "Jij doet nu het buitenland", dit naar aanleiding van mijn artikel Pädophilie - eine Krankheit? Folgen für die Entwicklung der kindlichen Psyche, in Sexualmedizin (Medical Tribune), december 1972. Brongersma vond dit een zeer goed artikel en belangrijk dat het in Duitsland verscheen. Tot 1975 kwamen wij geregeld bij elkaar, minstens eens in de veertien dagen.

Omstreeks begin 1975 ontving ik plotseling een wat langere brief van Brongersma waarin hij mij voorstelde om mijn boek Pedofilie, dat uitgegeven werd bij een neutrale, algemene uitgever (Aquarius, Bussum 1975) terstond uit de handel te nemen. Hij raadde mij sterk aan om ook meteen een verklaring te publiceren waarin ik te kennen zou geven dat het boek haastwerk was en ik te zijner tijd met een verbeterde versie zou komen. 

Een frontale aanval. Brongersma had toch moeten weten dat het terughalen van een boek het ergste is wat je een auteur kunt adviseren, het betekent zelfmoord. Dit alles was des te merkwaardiger omdat wij altijd alles mondeling afhandelden en zo goed als geen schriftelijke correspondentie voerden. 

Het boek behoorde spoedig tot de bestsellers (was in korte tijd uitverkocht) en lag overal in veelvoud in de boekhandel, zo ook bv. bij De Bijenkorf en Vroom en Dreesman. Een boek dat dus juist ook buiten een beperkte kring gelezen werd, omdat het bij een neutrale uitgeverij verscheen. Artikelen die later in Pedofilie als hoofdstukken zouden verschijnen werden in een aantal toonaangevende binnenlandse en buitenlandse vakbladen (zoals in Sexualmedizin, Medical Tribune, 1972) ruim vóór de verschijningsdatum van Pedofilie afgedrukt. In de reader Sex met kinderen (Den Haag 1972) staat de tekst "De gevolgen voor het kind" (later een hoofdstuk) en tevens een bijdrage van Brongersma zelf met de titel "Wetgeving en rechtspraak". Nog steeds een goede samenwerking tussen ons. Het leek alsof dit altijd zo zou blijven.

Ongeveer gelijktijdig met het verschijnen van Pedofilie neemt o.a. Medisch Contact (uitgave van de Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst) in februari 1975 Onderzoek van een groep pedofielen: uitkomsten van een in 1973 gehouden enquête op, en in maart Persoonlijkheidsaspecten bij pedofielen: uitkomsten van een empirisch onderzoek. Ook Sociale Geneeskunde, een uitgave van de Algemene Nederlandse Vereniging voor Sociale Geneeskunde, publiceert Pedofilie: een exploratief onderzoek, dit naar aanleiding van een college dat ik gaf binnen het kader van het Studium Generale (Medische Faculteit Erasmus Universiteit 1975).

In april publiceerde Sexualmedizin een hoofdstuk uit Pedofilie onder de titel Pädophilie und Neurotizismus: Ergebnisse einer empirischen Studie, en in juli Persönlichkeitsqualitäten. In 1976: Weshalb Pädophile sich organisieren: Studie einer Niederländischen Arbeitsgruppe. Betrifft Erziehung weidde een heel nummer aan Pädophilie, eine Krankheit?

In augustus van 1975 begon men in Amerika belangstelling te tonen en in augustus verscheen in het prestigieuze Journal for Sex Research, published by the Society for the Scientific Study of Sexuality Inc., SSSS (USA): An Enquiry among a Group of Pedophiles (hoofdstuk 3 uit Pedofilie). Hier moge nog vermeld worden dat ook in Frankrijk Arcadie, revue littéraire et scientifique o.a. Nouvelle enquête aux Pays-Bas (Parijs, mei 1973) publiceerde.

In 1979 kwam de Duitse (uitgebreide) uitgave van Pedofilie op de markt onder de titel Pedofilie - von der Liebe mit Kindern, mit einem Nachwort von Dr. Joachim S. Hohmann (Foerster Verlag, Berlin und Frankfurt); tweede druk 1981, derde druk (erweiterte und aktualisierte Auflage) 1982.

Drie jaar later kwam een Engelse versie op de markt onder de titel Paedophilia: A Factual Report, en sinds 1986 bestaat er een elektronische uitgave (Booksreborn, Austalia [*]). 

[* Niet meer. Het boek staat nu hier. Tw]

Een Franse uitgave is in voorbereiding. Geciteerd en besproken wordt dit boek nog steeds in de vakliteratuur.

In de jaren zeventig hield ik een aantal colleges in de psychiatrische Inrichting Vogelenzang, het Pieter Baan Centrum in Utrecht, voor de politie in Rotterdam, en aan de Erasmus Universiteit. Ook Brongersma sprak in Vogelenzang.

Nu terug naar de brief van Brongersma. Dat hij zich grandioos vergist had moge door bovenstaande gegevens duidelijk geworden zijn.

Nadat bleek dat het boek succes had belde Brongersma mij plotseling op om een afspraak te maken teneinde het conflict uit te praten. Hij bezocht mij op een middag in Rotterdam. Ik had geen grote verwachtingen, de controverse was te ernstig. Het gesprek liep vanaf het begin al niet. Brongersma veranderde nauwelijks van opvatting en stond niet echt open voor mijn commentaar. Uiterlijk bleven we vriendelijk en kort daarop vertrok hij. In hem en in mij was iets gebroken.

We gaan even terug in de geschiedenis. Ter voldoening aan een verzoek van de Tweede Kamer om advies uit te brengen over bezwaren tegen het art. 248bis van het Wetboek van Strafrecht stelde de Voorzitter van de Gezondheidsraad, het officieel Adviesorgaan van de Regering, een commissie in onder voorzitterschap van prof. dr. N. Speijer, Hoogleraar in de Sociale Psychiatrie aan de Rijksuniversiteit te Leiden (Kamerstukken: Zitting 1969-1970 - 10-347).

In 1980 verscheen eindelijk het Eindrapport van de adviescommissie zedelijkheidswetgeving, onder voorzitterschap van prof. dr. A.L. Melai, Hoogleraar Straf- en Strafprocesrecht aan de Rijksuniversiteit te Leiden (Staatsuitgeverij, 's Gravenhage). Deze commissie nam de hele zedenwetgeving onder de loep (art. 242 tot en met art. 248 W.v.S.). Onder paragraaf 3. Documentatie staat: 

"De commissie had bij haar werkzaamheden de beschikking over veelomvattende binnenlandse en buitenlandse literatuur. De daarin vervatte informatie was naar kwaliteit en hoeveelheid van dien aard, dat de commissie ervan kon afzien zelf nader wetenschappelijk onderzoek te doen verrichten. Een lijst van de belangrijkste door haar geraadpleegde literatuur is als bijlage I bij dit rapport gevoegd." 

Onder "seksuele contacten met jeugdigen" zijn drie publicaties van mij opgenomen, te weten:

Bernard (F), Brongersma (E) en Van Eeten (P),
Sex met kinderen, 's Gravenhage 1972
 

Bernard (F),
Pädophilie: von der Liebe mit Kindern, Achenbach 1979
 

Bernard (F),
Kindersexualität, Pädophilie, Strafrecht, Sexualmedizin, Medical Tribune, 1977/9.

Deze literatuur had een duidelijke invloed op de bevindingen van de commissie.
Het bij Achenbach uitgegeven boek Pädophilie is nota bene de Duitse versie van het door Brongersma zo sterk afgewezen boek!

Ik denk dat hij later spijt had. Hij kon moeilijk een vergissing toegeven. Ofschoon wij elkander tijdens bijeenkomsten en vergaderingen vrij regelmatig zagen, kwam het nooit meer helemaal goed. Opvallend was dat hij bij mijn weten nooit in het openbaar over deze kwestie sprak. Ik koester geen wrok en heb wel spijt dat ik hem gedurende zijn laatste moeilijke levensjaren niet meer heb opgezocht. Dat had ik moeten doen, we waren in wezen toch wel vrienden gebleven. Overigens bleef hij mij steeds correct citeren in zijn geschriften.

Wat er echt achter die merkwaardige brief heeft gezeten zal een geheim blijven dat Brongersma in zijn graf meenam. Hij is er nooit meer op terug gekomen, heeft nimmer zijn verkeerde inschatting toegegeven.

Research, schrijven en publiceren heeft zeker zin. Artikelen in toonaangevende wetenschappelijke vakbladen en tijdschriften kunnen invloed hebben op maatschappelijke ontwikkelingen. Veranderingen komen niet vanzelf tot stand. De hierboven genoemde publicaties hebben destijds een positieve invloed gehad op het tot stand komen van een humanere zedenwetgeving.

Dr. Frits Bernard

Rotterdam
Maart 2005

 

Start Omhoog