Start Omhoog

In de schaduw van de postchristelijke cultuur 

Door Frank van Helmond

Eindhovens Dagblad, 23 december 2000

Cultuur is een ontzaglijk groot woord. Nadenken over zoiets als cultuur betekent: in stukken hakken, ordenen, selecteren. Cultuur is in ieder geval een stelsel van waarden en normen dat een samenleving bijeen houdt en richting geeft.

In dat waarden- en normenstelsel domineren enkele kernen: waarden en normen rond de vitale momenten in het bestaan van het individu en van de samenleving: het leven (seksualiteit, vruchtbaarheid), de dood (gezondheid en ziekte, pijn), de macht (maatschappelijke orde, gezag). Het zijn de 'heilige' momenten die de hele cultuur dragen, die daarom niet mogen worden gezien of genoemd. Het zijn de 'taboes' van de traditionele culturen. Als de grote taboes veranderen of verdwijnen, verandert de hele cultuur, is er sprake van een cultuurbreuk.

In een langdurig Amerikaans onderzoek wordt aangetoond dat echtscheiding voor de kinderen werkt als een bominslag, waarvan de schokgolven nog tot vijfentwintig jaar later in hun leven merkbaar zijn in de vorm van meer of minder ernstige psychische en relationele problemen. Beatrijs Ritsema besluit haar bespreking van het betreffende boek over dat onderzoek met een dubbele opmerking; ten eerste, het aantal echtparen dat omwille van de kinderen bij elkaar blijft, zal vooralsnog niet toenemen en ten tweede, letterlijk geciteerd: 'Het is jammer voor de kinderen, maar die houding is verleden tijd.'

Norm

Hier manifesteert zich niet minder dan een cultuurbreuk. Niet in de verscheidenheid en de verandering van de uiterlijke structuren en omstandigheden waarin kinderen opgroeien. Wijd verbreide wijsheden zoals 'Beter gescheiden dan een slecht huwelijk' zijn niet waar en niet onwaar. De cultuurbreuk manifesteert zich in de tweede opmerking: 'Jammer voor de kinderen.' Een opmerking die de recensente waarschijnlijk zonder diepe bedoelingen neerpent als makkelijk weghappend slot van haar tekst, maar die toch blijft haken. Hier spreekt een andere houding tegenover kinderen dan die in de tot nu toe heersende cultuur normatief was.

Zorg voor het kind is vóór alles, zorg om zijn geborgenheid, veiligheid, ontwikkeling en ontplooiing, de onaanraakbaarheid van het kind, het 'taboe' aan het begin van het leven wordt in deze zinsnede doorbroken. Hierna is niet langer de zorg voor het kind, maar de vrijheid en het zich wel bevinden van het individu in zijn of haar relaties de centrale norm.

Anton van Hooff is een eminent kenner van de oude Grieks-Romeinse cultuur. In het kader van de discussie over de nieuwe Euthanasiewet schetst hij het verschil in normbesef rond zelfdoding en hulp daarbij tussen de klassieke cultuur en de christelijke cultuur. Bij de Grieken en de Romeinen hebben de wetgever noch de arts enige morele boodschap ten aanzien van de wens van individuen om hun leven om welke reden ook te beëindigen. De oudheid kent geen begrip 'zelfdoding'; Grieken en Romeinen spreken van 'wilsdood'. Aan dit begrip kleeft geen morele kwalificatie; het begrip 'zelfmoord' ontstaat veel later in de christelijke Middeleeuwen en drukt de uiterst negatieve christelijke beoordeling van zelfdoding uit.

Allure

In een schitterende studie, getiteld 'Zelfdoding in de antieke wereld' (1990) beschrijft Van Hooff de verschillende vormen van en motieven voor zelfdoding die ons uit de oudheid via zeer spaarzame documentatie bekend zijn. Hij geeft echter geen uitsluitsel over de vraag of en in welke mate het zelf gekozen levenseinde in de oudheid in alle rangen en standen van de bevolking min of meer gemeengoed was of veeleer het 'voorrecht' van een culturele bovenlaag.

Zelf wijst Van Hooff op 'de filosofische allure' van de zelfdoding in de oudheid. Het is moeilijk voor te stellen dat het overgrote deel van de bevolking, dat in die tijd leefde van de akker, het vee en handwerk, een levensfilosofie erop na zou houden waarin zelfdoding paste en zelfs hoog geacht werd. Behoud van het leven tot elke prijs, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de eed van Hippokrates, was het taboe dat de collectieve overleving en daarmee de samenleving regelde. Het strenge verbod op zelfdoding in het christendom wortelt natuurlijk in diezelfde agrarisch/ambachtelijke, schaarse overlevingssituatie. Voor Immanuel Kant, de belangrijkste filosoof en ethicus van de Verlichting, geldt moedwillige beëindiging van het eigen leven als schoolvoorbeeld van categorisch immoreel handelen.

'Goede dood'

Van Hooff eindigt zijn commentaar bij de euthanasie-discussie als volgt: 'De ethische manipulaties met euthanasie zijn niet meer dan een tussenstadium in de afbraak van het zelfmoordtaboe, dat de christelijke wereld zo'n vijftienhonderd jaar in zijn ban heeft gehouden. Het is nu de postchristelijke tijd om terug te keren naar de antieke idee van de wilsdood.'

Hier manifesteert zich opnieuw de cultuurbreuk, nu in de doorbreking van het tot nog toe heersende taboe rond het levenseinde. De 'goede dood' op verzoek en zelfdoding worden hier gezien als 'normaal' alternatief, als 'beschaafde' keuzemogelijkheid voor zorg rond ziekte, aftakeling, sterfbed. Niet de lijdende, stervende, zorgafhankelijke mens, maar de onafhankelijke, zelf beschikkende mens staat voortaan, zoals vroeger in de klassieke tijd, centraal.

Menswaardigheid wordt niet meer omschreven in termen van zorg bij pijn, ontluistering, ziekte en sterven, maar in termen van bewust en onafhankelijk gekozen beëindiging van het lichamelijk of geestelijk ondraaglijke leven. De dood heeft voor het leven geen betekenis, zoals Epikouros, de patroon van 'het goede leven' in die antieke wereld schreef: 'Als wij er zijn, is de dood er niet, als de dood er is, zijn wij niet meer.'

Belofte

Wat is de wezenskern van die cultuur die wij op de breuk van twee millennia, aan het begin van 'de postchristelijke tijd' achter ons laten? Wat heeft die cultuur te bieden aan humane meerwaarde in contrast met de voorafgaande 'klassieke' cultuur? En welke belofte houdt de postchristelijke cultuur in?

De humanisten aan het eerste begin van de moderne tijd zagen hun tijd als de Renaissance, de wedergeboorte van de verworvenheden van de Grieks-Romeinse cultuur. Die waren in de christelijke eeuwen die hen scheidden van de klassieke oudheid verduisterd, vergeten of veroordeeld: de onbevangen vrijheid en creativiteit van de zelfbewuste menselijke geest, de schoonheid van het lichaam, de vooruitgang van de wetenschap op basis van onbevooroordeeld onderzoek.

Hedendaags historisch inzicht wijst echter uit dat het vroege en het Middeleeuwse christendom in velerlei opzicht de erfgenaam en de voortzetting is van de antieke cultuur. In de christelijke cultuur is van stonde af aan evenveel 'heidendom' verdisconteerd als omgekeerd. En wat de moderne tijd als modern kenmerkt, is in de kiem reeds aanwezig in de christelijke Middeleeuwen, de wieg van de moderne tijd, zoals Umberto Eco zegt. In dit verband slechts één illustratief voorbeeld.

Emancipatie

Het is verbazingwekkend hoe niet alleen legers en pelgrims, maar ook geleerden en zakenlieden in de Middeleeuwen en in de vroege Renaissance heel Europa en zelfs streken ver daarbuiten bereisden en intensief met elkaar communiceerden van op grote afstanden. Afgezien van de fysieke omstandigheden laat het jongste informatie- en communicatietijdperk zich in dit opzicht vergelijken met die lang verleden tijd.

Het christendom wordt telkens weer afgeschilderd als obscuur, achterlijk, als onderdrukking van het streven naar vrijheid en ontwikkeling. In recente filosofische cultuurkritieken daarentegen wordt de wezenlijke aanzet tot verlichting en vooruitgang, tot onttovering van de wereld, tot emancipatie van de mens van de hem omringende natuurkrachten - en daarmee de emancipatie van de mens in zijn eigen weten en kunnen - juist herkend in het christendom als een van zijn meest wezenlijke trekken.

Hoe verder ik de horizont van de geschiedenis aftast, hoe minder de christelijke cultuur afsteekt tegen de cultuur van de oudheid enerzijds en de moderniteit anderzijds.

Tenzij op één enkel paradoxaal punt: in de erkenning en waardering namelijk van de kleinen, de zwakken, de kwetsbare en sterfelijke, zorgafhankelijke mensen als volwaardig mens, in menselijke waardigheid ten volle gelijk aan de sterken en gezonden, in termen van rechtvaardigheid de voorrang genietend op degenen die zichzelf kunnen redden.

Trog

Dit moet het onderscheidende kernpunt zijn van het christendom: niet in die zin, dat het christendom in de feitelijke historische praktijk dit kernideaal altijd en overal heeft gerealiseerd. Nooit en nergens is zo gezondigd tegen dit ideaal van het christendom als in het christendom zelf. Zelfs niet in de zin van de historische praktijk van de christelijke caritas, waarvan we ons momenteel nauwelijks het belang voor de moderne beschaving realiseren, maar in de zin van het grondbeginsel van heel de cultuur, de positionering van de kleine of de misdeelde als middelpunt van de cultuur, het mensbeeld dat het hele waarden- en normensysteem bepaalt.

Het is het mensbeeld dat het wezen van het christendom toont en dat - wie weet - in een postchristelijke cultuur in de schaduw raakt; het mensbeeld met de trekken, niet van een Apollo of een Hercules, niet van een topsporter of een Nobelprijswinnaar, maar van een pasgeboren jodenjongetje in een trog, in een uithoek van die hoog beschaafde, 'moderne' hellenistische wereld.

Frank van Helmond is medewerker van deze krant op het gebied van filosofie en ethiek

 

Start Omhoog