Start Omhoog

De jihad in de Qur'an 

De heilige oorlog in het heilige boek

Dr Frans E J Gieles, maart 2015

1. Korte algemene inleiding 
    a. De Qur'an 
    b. De profeet Mohammed 
    c. Deze beschouwing 
2. De Qur'an als context 
3. De jihad-uitspraken in enkele hoofdstukken 
   - Hoofdstuk 2: Al-bakara - De koe 
   - Hoofdstuk 47: Muhammad - Mohammed 
   - Hoofdstuk 8: Al-anfaal - De buit 
   - Hoofdstuk 3: Al 'imraan - De 'imraamse mensen 
   - Hoofdstuk 4: An-nisaa - De vrouwen 
   - Hoofdstuk 9: At-tauba - het berouw 
4. Conclusies 

1. Korte algemene inleiding

a. De Qur'an

De Qur'an geldt in de islam als het woord van God zelf, overgebracht door de engel Jibril (Gabriël) aan de profeet Mohammed, vervolgens door hem mondeling verspreid en opgeschreven door hemzelf of door een secretaris.

Op den duur circuleerden er vele geschreven passages, op papier, op hout, textiel of palmbladeren. Ongeveer een eeuw na zijn dood zijn deze verzameld, geordend in hoofdstukken (sura's [*]) en gecanoniseerd tot 'Dit is De Qur'an'.

[* Ook geschreven (bijvoorbeeld in Leemhuis' vertaling) als "soerat". De "u" wordt uitgesproken als "oe". De "t" is de zogeheten "t-marbuta". Deze wordt niet uitgesproken (tenzij er nog een naamvalsuitgang achter komt), dus in transcripties vaak als "h" geschreven of gewoon weggelaten.]

De volgorde van de hoofdstukken is niet chronologisch, maar op omvang: van lang naar kort, op het eerste hoofdstuk na dan. De chronologische volgorde heb ik naar vermogen gereconstrueerd en vermeld in mijn artikel Islam, spiritualiteit, vrijheid en engagement; in: 'Spiritualiteit, vrijheid en engagement', door  Titus  Rivas & Bert Stoop, 2006 . De lijst daarvan is hier nog eens als bijlage bijgevoegd.

De stijl van de Qur'an is anders dan die van de Bijbel. De laatste is verhalend: 'Er was eens ... en toen gebeurde er dit & dat ...' De stijl van de Qur'an is vermanend, het zijn preken, waarbij de verhalen van de Bijbel al bekend werden geacht: 'Gij weet toch nog wel dat Mozes (Musa), toen hij voor de Farao (fir'aun) verscheen, gezegd heeft ...' 

De taal van de Qur'an is 'Koranisch Arabisch': oud, dichterlijk en verre van eenvoudig. Van sommige woorden is de betekenis nog steeds onbekend. Dit Arabisch is in de loop der eeuwen niet veranderd - want heilig. Een woordenboek Arabisch, niet geordend op woord maar op stam, geeft doorgaans een veelheid aan mogelijke betekenissen weer, tot tientallen mogelijkheden toe.

Over de interpretatie van de Qur'an zijn bibliotheken vol geschreven, in omvang vele malen die van het boek zelf. In de loop der eeuwen is onder de geleerden overeenstemming ontstaan over de noodzaak - geformuleerd zelfs als plicht - om bij de interpretatie de context te betrekken, zeker die van het hoofdstuk, maar ook die van de Qur'an als geheel. Ook wordt door vrijwel alle geleerden nu onderscheid gemaakt tussen de letterlijke betekenis van de tekst enerzijds en de diepere spirituele betekenis ervan anderzijds.

Dit is geen nieuwlichterij, evenmin iets van alleen geleerden. In de contacten die ik hier ter stede had en heb met mijn islamitische medeburgers vernam ik desgevraagd en als standaard steeds het antwoord, of woorden van die strekking: 'O, dit nemen wij al lang niet letterlijk meer hoor! Dit doet niemand meer tegenwoordig.'

Dit is een cruciaal punt als we het gaan hebben over de mensen van de Islamitische Staat en over hoe deze mensen met citaten uit de Qur'an omgaan. Bij de context hoort ook altijd de situatie waarin de Profeet zich bevond toen het vers geopenbaard werd.

b. De profeet Mohammed 

De oudste ons nu bekende biografie is die van Ibn Ishaq, geschreven een honderd jaar na zijn overlijden in 632, omstandig besproken en goeddeels vertaald in het boek van 

A. Guillaume; The Life of Muhammad; A translation of Ibn Ishaq's Sirat Rasul Allah; Oxford University Press 1955 & Pakistan 1967. 

Cruciaal in zijn biografie, dus in de interpretatie van de Qur'an, is het onderscheid tussen zijn periode in Mekka en die in Medina, nog later weer Mekka. Hij predikte eerst in Mekka. De bevolking werd hem daar gaandeweg zo vijandig dat hij en zijn volgelingen gevlucht zijn naar Medina. Dit wordt niet "de vlucht" genoemd, maar "de emigratie".

In Medina kwam de Profeet cum suis terecht in een al bestaande samenleving, deel van een op stammen gebaseerde samenleving van nomaden waarvan slechts een deel zich gevestigd had in steden, in Medina een samenleving van meerdere stammen, waaronder ook joden.

De profeet moest zich dus een plaats verwerven in deze samenleving. Dit lukte hem snel en stevig. Al snel was hij daar 'de wijze', de raadgever, al snel ook de rechter en de politiek leider, een functie die in die tijd niet alleen samenging met die van geestelijk leider maar ook met die van generaal. Een beetje zelfs zijns ondanks; het overviel hem enigszins, zoals ook Mozes, David en Salomon overkomen was.

Cruciaal voor de gehele geschiedenis is zijn besluit geweest om deze combinatie van functies te aanvaarden, in scherpe tegenstelling tot Jezus, die expliciet afzag van welke wereldse functie of macht dan ook. Dat heeft hij geweten: hij stierf als opstandeling, dus als crimineel. Gewild of ongewild, is zo het kruis het symbool van het christendom, maar is het zwaard verweven geworden met de islam.

Rivaliteit, strijd om grond, water, oasen en vee, dus macht, was een integraal deel van het leven in die nomadische stammensamenleving. Ook Medina liet zich hierin niet onbetuigd; Medina moest zich gaan verdedigen - ook gaan aanvallen. Dit gegeven is cruciaal in de context, dus in de interpretatie van de Qur'an - tot op heden, nu de Islamitische Staat aanvalt en verdedigt en zich hierbij beroept op verzen uit de Qur'an.

c. Deze beschouwing ... 

... is geschreven naar aanleiding van het ontstaan van de Islamitische Staat in 2014 en 2015. Er is gekozen voor een beperking, namelijk tot die van de Qur'an als bron van religie en ideologie. Deze bron heeft hier bij mij in huis de vorm aangenomen van meerdere Qur'an-versies, talen en vertalingen, goeddeels vol met markeringen, aantekeningen in de kantlijn, meerdere boeken en artikelen en tal van door mijzelf gemaakte aantekeningen en lijsten. 

Een veel gebruikte bron is namelijk ook die van de ahadith, de daden en uitspraken van de Profeet. Hiervan zijn er een 6.000 als redelijk betrouwbaar vastgelegd, waarvan ik er dan een 3.000 heb verzameld. Om deze ook in de beschouwing te betrekken, dit zou een boek vergen in plaats van een beschouwing.

Deze beschouwing concentreert zich op enkele hoofdstukken van de Qur'an, namelijk die waarin ik meer dan één jihad-uitspraken heb gevonden. Deze worden vermeld en in de context besproken. 

Nu reeds moet worden opgemerkt dat dit hoofdstukken zijn uit de Medina-periode. In de Mekka-periode komen zulke uitspraken nauwelijks tot niet voor. Na de Qur'an als geheel als context volgen citaten uit deze hoofdstukken, elk in hun context, in de chronologische volgorde. De vertaling is, tenzij anders vermeld, die van Leemhuis.

2. De Qur'an als context 

De Qur'an als geheel biedt een godsbeeld: een God die almachtig en alwetend is, die ook leefregels geeft, maar die voor alles genadig, barmhartig en vergevend is. Je hoeft maar berouw te hebben en het is alweer goed. Dit kan tot en met de laatste ademsnik die de mens heeft. Dit komt zo vaak voor in de Qur'an dat de vergevende God echt het hoofd-beeld is van de Qur'an. Vrijwel elk hoofdstuk begint ermee. De strenge en soms tot strijd oproepende God is, zogezegd, zwaar in de minderheid in het aangeboden godsbeeld.

God oordeelt ook, maar niet tijdens het leven; pas daarna in een eerste oordeel en pas definitief bij het Laatste Oordeel als de wereld vergaan is. Het wordt dan: hemel, een wachtplaats of de hel, waarbij deze laatste tijdelijk of blijvend kan zijn.

De dood en de opstanding - Kijken met het hart - Door Seydâ Muhammad Konyevi - Oorspronkelijke titel: Ölüm ve Kıyamete Bakış - Uitgever: Rayhani Yayınevi, Istanbul, 2004 - Vertaling: Dr Frans Gieles. 

Cruciaal is hierbij: Allah oordeelt, op Zijn tijd, na het leven - dus niet de mens tijdens het leven. Er is weliswaar rechtspraak met straffen, maar dit is altijd met de blik gericht op de Qur'an, en nooit het eindoordeel: dit is alleen aan Allah. Op dit punt moeten we de IS dus al corrigeren. Zij veroordelen elke 'ongelovige' - lees ook: 'anders-gelovige' tot de doodstraf. Dit is niet islamitisch en zeker niet qur'anisch.

Hierbij bespeur ik wel een tegenstrijdigheid, zo men wil: een paradox, in de Qur'an, namelijk deze: het is God die beslist of de mens al dan niet gelooft en al dan niet tot goede of slechte daden komt. Een vorm dus van predestinatie. Daarna wordt de mens hier toch op afgerekend.

Bezien we de Qur'an als geheel in de context van die tijd, dan mogen we zeggen dat de bepalingen over vrouwen, kinderen, vooral wezen (Mohammed was zelf een wees), voor die tijd revolutionair mild zijn. Bezien in de context van onze tijd - een anachronisme dus - is de positie van de vrouw ouderwets en achterhaald, maar de Qur'an is nu eenmaal in die tijd ontstaan en niet nu. Wie die bepalingen als eeuwig en overal geldend blijft zien, die maakt het de vrouw nu dus moeilijk. Wie speurt naar de essentie in die bepalingen, die doet de vrouw meer recht.

Joden en christenen hebben een aparte positie in de Qur'an als "de volkeren van [*] het (beter: met [*] een) boek".

[* "van" is tweede naamval, "met" is derde naamval; deze zijn in het Arabisch gelijk.]

Zij worden ontzien en erkend als gelovigen, zij het dat zij wel een eigen vorm van belasting moeten betalen om deze bescherming te genieten. De christelijke monniken krijgen zelfs waardering voor hun leefwijze - Mohammed was zelf deels opgegroeid bij en onderwezen door een monnik. De Joden komen er minder genadig van af, omdat deze in Medina in opstand kwamen. Een hele stam werd gedood - niet omdat het joden waren maar omdat het opstandelingen waren.

Cruciaal is dus niet alleen of je de losse teksten plaatst in het geheel van het hoofdstuk en de Qur'an, maar ook of je deze plaatst in de context van die tijd. Vrijwel alle geleerden en moslims doen dit nu wel, de IS doet dit niet.

3. De jihad-uitspraken in enkele hoofdstukken 

Hoofdstuk 2: Al-bakara - De koe

De context

Dit lange hoofdstuk stamt uit de begintijd in Medina. Het bespreekt vele onderwerpen. Het lijkt een compendium te zijn van wat als leer meegenomen is uit Mekka. Het bevat tal van voorschriften over hoe goed te leven in deze nieuwe stedelijke omgeving. De jihad-verzen vormen maar een klein deel ervan. Deze worden hieronder vermeld.

Teksten

2: 154 - "Zegt niet van hen die op Gods weg [= in de strijd] gedood zijn dat zij dood zijn: zij zijn juist levend ... [namelijk in het paradijs]".

2: 190 - "Bestrijd op Gods weg hen die jullie bestrijden, maar begaat geen overtredingen" (...) 
(2:191) "Doodt hen waar jullie hen aantreffen en verdrijft hen vanwaar zij jullie verdreven hebben. (..) Als zij tegen jullie strijden, strijdt dan tegen hen, zo is de vergelding voor de ongelovigen." 
Let nu op de context; het volgende vers luidt: 
2: 192 - "Maar als zij ophouden, dan is God vergevend en barmhartig." 
De pro- en contra-jihad-verzen wisselen elkaar af: 
2: 193 - "Strijdt tegen hen tot er geen verzoeking meer is en de godsdienst alleen aan God toebehoort." [Gevolgd door:] "Als zij ophouden, dan geen vergelding meer, behalve tegen de onrechtplegers." 
(2: 194b:) "Als iemand dus tegen jullie in overtreding is, mogen jullie tegen hem zo optreden als hij tegen jullie optrad. (...)". [Gevolgd weer door:] 
(2: 195) "Geeft bijdragen op Gods weg [aan de strijd] en stort jullie niet eigenhandig in de ondergang [de strijd] en doet goed. God bemint hen die goed doen."

2: 216a - "Aan jullie is voorgeschreven te strijden, hoezeer het jullie ook tegenstaat." De context is hier dat niet iedereen in Medina stond te springen om mee te gaan strijden. 
2: 217 - "(...) over de heilige maand, over het strijden erin (...). Erin te strijden is een ernstige zaak [dwz: liever niet], maar het versperren van Gods weg (...) geldt als ernstiger. (...)." Hierna verwijst het vers naar Gods eindoordeel: de hel voor de ongelovigen. 
2: 218 - "Zij die geloven en zij die uitgeweken zijn [van Mekka naar Medina] en zich op Gods weg inspannen [strijden], zij zijn het die op Gods barmhartigheid hopen. God is vergevend en barmhartig."

2: 244 - "Strijdt op Gods weg en weet dat God wetend en horend is." De tekst gaat verder met het verhaal van Mozes (Musa) die met zijn kleine volk de Egyptenaren de baas was omdat het volk naar Mozes, als profeet, luisterde. Dan wordt er herinnerd aan het verhaal van David (Davud) die ook zijn vijanden versloeg, uiteraard met Gods hulp. De context van Medina is duidelijk: Luister nu maar naar jullie profeet en trek ten strijde; God zal ons helpen.

Hoofdstuk 47: Muhammad - Mohammed

De context

Deze is uit de titel al duidelijk: de profeet, nog maar kort in Medina aangeland, wordt - waarschijnlijk zelf tegen wil en dank - bij de strijd betrokken omdat de stad wordt aangevallen, wat volgens de bewoners niet gebeurd zou zijn als hij daar niet was ingetrokken. Met liefde en respect ontvangen, dat wel, maar help dan wel ook even mee met, aanvankelijk, alleen, de verdediging van de stad. 

Later ging men ook de omliggende stammen/steden onderwerpen, om uiteindelijk met hen een coalitie te vormen die uiteindelijk Mekka kon verslaan. Zo is het ook gebeurd. Zijn volgelingen, nog maar net gevlucht uit Mekka, stonden echter niet echt te popelen om meteen weer in gevecht te moeten gaan. De Profeet wil ze hiertoe overtuigen, uiteraard met theologische argumenten tot de strijd, de jihad.

De verzen

147: 4 - "Wanneer jullie hen die ongelovig zijn [in de strijd] ontmoeten, slaat hen dan dood, maar wanneer jullie dan de overhand gekregen hebben, boeit hen dan stevig vast ... [kortweg: als krijgsgevangenen ter latere vrijlating of vrijkoop. Gevolgd door, impliciet: neemt geen wraak op hen, want] "Als God zou willen, zou Hij zelf zich op hen wreken ..." [maar dit doet Hij niet]. "Zij die op Gods weg gedood zijn (... ...) 
(147: 6) Hij zal hen de tuin laten binnengaan ..." [Het paradijs / de hemel]. 
(147: 7) "... Als jullie God helpen, dan zal Hij jullie helpen ..." 
(147: 8) "Maar zij die ongelovig zijn, neer met hen!"

Wie nu alleen de eerste en de laatste woorden, met vers 6, citeert en zich daarop beroept, die verzuimt de context erbij te betrekken. Dan nog: zegt deze tekst waarin een profeet te Medina zijn volgelingen aanmaant de omwonende ongelovigen te bestrijden, nu ook dat alle gelovigen altijd alle omwonenden moeten bestrijden totdat "de godsdienst alleen aan God - lees Allah, dus de islam - toebehoort", zoals vers 2: 193 ons al zei? Wie dit meent, verzuimt te vermelden dat er ook tal van teksten zijn die oproepen tot het sluiten van vredesverdragen met de omwonenden. Die zijn er ook.

We zagen hierboven in vers 147:4 dat krijgsgevangenen in leven gelaten moeten of althans mogen worden ter latere vrijlating of vrijkoop, alias voor losgeld.

Nu lezen wij in het artikel "Donor nodig? Snijdt een levende gevangene open, zegt IS" iets heel anders. De titel ervan noemt al iets gruwelijks. De IS-theologen zeggen: "Ja. Het is toegestaan om gezonde organen uit het lichaam van een afvallige te transplanteren naar het lichaam van een moslim, in een poging om het leven van laatstgenoemde te redden of zijn toestand te verbeteren.".

Ook lezen wij in hetzelfde artikel: "Losgeld vragen voor of genade tonen aan een gevangen afvallige is niet toegestaan, want 'hij moet worden vermoord'. Maar: 'men zou kunnen stellen dat het wel toelaatbaar is in een geval van grote nood', bijvoorbeeld wanneer een afvallige geruild kan worden voor moslimleiders."

Lees hierboven vers 147: 4 en concludeer dat dit niet qur'anisch is. Maar ja, de Qur'an bevat vast ook wel verzen, uit de context gelicht, waarin iets anders staat. Zie maar hierboven en hieronder, bijvoorbeeld vers 8: 67. 

Hoofdstuk 8: Al-anfaal - De buit 

De context

De naam zegt het al: er is oorlogsbuit te verdelen, kennelijk na een overwinning, te weten die van de slag bij Badr tegen de Mekkanen in 624. Won het Medinische leger de strijd? Welnee: Allah "wenste ... de ongelovigen tot de laatste toe te vellen" (vers 7b). Hij doodde dus, niet jullie (vers 17). Hij stuurde hen "duizend engelen" te hulp (vers 9) en liet het regenen (vers 11). Ja, zelfs de Satan ging op de vlucht (vers 48). 

Behoort de buit aan de generaals? Nee, zegt vers 1 al: "De buit behoort aan God en zijn gezant". Dit wil zeggen: een vijfde deel. Bouwt deze hier en paleis van? Nee, hij verdeelt het onder de armen, aldus vers 41. Zelf woont hij in een klein vertrek naast de moskee, waar hij zelf zijn eigen was doet. Hij bezit niet meer dan een bed en een kameel. 

De verzen

8: 12 - "Ik ben met jullie (...) Houwt dan in op de nekken en houwt hen op al hun vingers." 
8: 15 & 16 - Samengevat: Keer niet om voor een overmacht, tenzij om strategische redenen. Wie dan vlucht, komt in de hel. Er volgt dan een serie oproepen om God, dus zijn profeet te gehoorzamen. 
8: 39 - "Strijdt tegen hen tot er geen verzoeking [tot ongeloof] meer is en de gehele godsdienst alleen aan God [lees: Allah, dus de islam] toebehoort."

8: 60 - "Maakt tegen hen [de ongelovigen] zo goed als jullie kunnen de bewapening en de inzetbare paarden gereed om Gods vijand en jullie vijand daarmee schrik aan te jagen (...)."

Het kernwoord in het vers is turhibuna, van het werkwoord rahhaba. Het moderne woordenboek geeft bij rahhaba: "intimideren, beangstigen, bang maken, terroriseren". Wilders kiest in zijn film Fitna [*] natuurlijk dat laatste woord - maar dit begrip was toen nog onbekend en dus mag je het nu niet zo vertalen. Dit past ook niet in de context. Het is niet bedoeld in de moderne betekenis van 'terroriseren'. Dit begrip bestond toen nog niet. 

[*] Tegenwicht weblog # 107: Fitna the moovie - Acht vragen en antwoorden - 30 maart 2008. Angst aanjagen, dat is precies wat Wilders zelf doet. De pot verwijt hier de ketel dat hij zwart ziet. 

Een betere vertaling kan zijn:

De Turkse Qur'an geeft korkutursunus van het werkwoord korkutmak: angst aanjagen, schrik aanjagen, "afschrikken" (Ahmadia-vertaling, daar 8: 61), of

"vrees aan jagen" (Leemhuis), dan wel

"verschrikken" (Kramers) of

"angst aan jagen" (de ICCN-vertaling).

Ik houd het bij "angst aanjagen". Angst aanjagen, dat is precies wat Wilders zelf doet. De pot verwijt hier de ketel dat hij zwart ziet. Wilders vertaalt niet, hij manipuleert door van "terroriseren" te spreken en dit woord ook nog eens te herhalen, wat de Arabische tekst niet doet.

Wilders verzuimt te vermelden dat pal na 8: 60 nog een vers komt, 8: 61, dat zegt "En als zij geneigd zijn tot vrede, wees dan ook daartoe geneigd (...)".

De verzen verwijzen duidelijk naar de angst voor een tegenaanval vanuit Mekka. Daarom: 8: 65a - "O profeet, spoor de gelovigen aan tot de strijd."

Even verderop, in 8: 67, staat dat er geen krijgsgevangenen gehouden of gedood mogen worden: men mag wel een losprijs vragen om ze vrij te kopen.

Dit oogt mij toch echt niet als "terroriseren", het doet mij eerder denken aan het huidige internationale volken- en oorlogsrecht, waaronder ook het recht op de bewaking van de staatsgrenzen valt. Wie echter, zoals de IS doet, alleen de echte jihad-verzen er uit filtert en de context niet vermeldt, wie ze bovendien uit de context van de tijd en de situatie haalt en tot een eeuwige wet voor allen verklaart, die opent wel de weg naar echte hedendaagse terreur met hedendaagse wapens. Die paarden immers vat men ineens niet letterlijk op, men maakt er tanks van.

Hoofdstuk 3: Al 'imraam - De 'imraamse mensen 

Imram, ook geschreven als Amram, was de vader van Musa, Mozes.

De context

Dit hoofdstuk pakt de draad van hoofdstuk twee weer op door een veelheid van religieuze kwesties te bespreken. De slag bij Badr is achter de rug - wordt nog wel even vermeld - en er is geen nieuwe aanval op Medina gekomen. Ook de slag bij Uhud is achter de rug en gewonnen. Interne kwesties vragen nu de aandacht, in het bijzonder de positie van de joodse stam in die stad. Het boterde niet zo goed tussen de joden en de islamieten. Met de christenen in de stad was ook wrijving, zij het wel iets minder.

Na een algemene inleiding over God, de openbaring en het hiernamaals, spreekt de tekst vooral tot de joden en de christenen. Zo passeren Isa (Jezus), Marjam (Maria) en Zakarija (Zacharias) de revue, gevolgd door Ibrahim (Abraham) en de andere joodse profeten. Het verwijt aan de Joden is dat zij dan wel een Boek hebben, maar houden zij zich hier nog wel aan? Als vanzelf komt de tekst dan weer uit bij Mohammed, de huidige (en laatste) profeet, en dus bij diens voorbeeld en gezag, dat dus gevolgd moet worden, ook als hij oproept tot strijd. Pas dan zien we enkele jihad-verzen.

De verzen

3: 157 - "Als jullie op Gods weg [in de strijd] sneuvelen of sterven, dan is vergeving van God en barmhartigheid beter dan wat zij [de nog levenden] bijeenbrengen [aan buit]." 
3: 158 - Als jullie sterven of sneuvelen, dan zullen jullie tot God verzameld worden." 
Over de oorlogsbuit gesproken: 
3: 161a - "Het komt een profeet niet toe dat hij iets [van de buit] ontvreemdt."

3: 169 - "Denk van hen die op Gods weg [de strijd] gedood worden niet dat zij dood zijn; zij zijn juist levend bij hun Heer, waar in hun onderhoud wordt voorzien." 
Dit vers en de qua inhoud overeenkomstige verzen worden niet alleen door Mohammed toen, maar ook door predikers van nu gebruikt om mensen aan te zetten tot de strijd. Het hoofdstuk eindigt met:

3: 200 - "Jullie die geloven, weest geduldig, volhardend, standvastig [*] en vreest God. Misschien zal het jullie [dan] weggaan." 

[* Kramers vertaalt hier "rust u [uit] ten strijde". Het woord jihad komt in deze tekst echter niet voor.]

Hoofdstuk 4: An-nisaa - De vrouwen 

De context

Dit hoofdstuk volgt kort na de hiervoor besproken hoofdstukken. We bevinden ons nog steeds in de begintijd van de Medina-periode. Ook hier wordt alles nog weer een eventjes op een rijtje gezet, nu in het bijzonder de regels en de wetten van de islam, in het bijzonder die - zie te titel - over de vrouwen, maar niet minder de rechten van de wezen en zelfs de zwakzinnigen.

Ook het huwelijksrecht, de prostitutie en het erfrecht komt ter sprake. Ja, prostitutie mag "in onderlinge overeenstemming", behalve dan met "de eerbaar getrouwde vrouwen", en wel "voor het loon (...) dat is vastgelegd." (vers 24) De man erft meer dan de vrouw omdat hij de vrouw moet onderhouden, maar ook de kinderen, vooral de wezen en ook slaven en de zwakzinnigen krijgen hun deel.

Dan volgt een beroemd of eerder berucht vers. Nadat gezegd is dat God de man boven de vrouw heeft gesteld en dat de vrouw dus geacht wordt onderdanig te zijn, volgt vers 34c en d: "Zij van wie jullie ongezeglijkheid vrezen, vermaant haar, laat haar alleen in de rustplaatsen en slaat haar. Als zij dan gehoorzamen, dan moeten jullie niet proberen haar nog iets aan te doen."

Het kernwoord, hier vertaald met "slaat haar" is hier afkomstig van het werkwoord daraba. Wie dit werkwoord opzoekt in een woordenboek, komt 43 betekenissen tegen. Ook een woord als "ongezeglijk/ongehoorzaam" kent veel betekenissen. Om met dit laatste te beginnen: ook 'u niet ter wille zijn'. Dit is een understatement in een cultuur waarin seksualiteit niet echt bespreekbaar is: eens per maand is de vrouw de man 'niet ter wille'. Hierop moet gedoeld zijn, mede gezien de context, namelijk "laat haar alleen in haar rustplaatsen". Daraba kan van alles betekenen, waaronder 'corrigeren', maar ook 'even met rust laten, even links laten liggen, zich even afzijdig houden'. Dit laatste moet bedoeld zijn.

Het hoofdstuk gaat dan verder. Het presenteert de Profeet nu - nog maar kort in Medina - als bemiddelaar en als rechter bij onderlinge conflicten.

Pas dan verschijnen de jihad-verzen - zie hieronder. Daarna krijgen de vrouwen en de wezen nog eens de aandacht met een pleidooi voor rechtvaardigheid. Zo onderweg passeren ook nog even de dieren in vers 119, kort te omschrijven als 'snijdt hun de oren niet af want dan verander je Gods schepping'. Zo'n vers kan natuurlijk vergaande gevolgen hebben voor het medische handelen, hoewel er bij de jongen, vaak genoeg ook bij het meisje, dan weer wel stelselmatig iets wordt weggesneden; dit mag dan weer wel.

Ook de joden en de christenen komen nog even in de aandacht in de vorm van de Joodse spijswetten, de opmerkelijke ontkenning van de kruisiging en de dood van Jezus ("Zij hebben hem niet gedood en zij hebben hem niet gekruisigd maar het werd hun gesuggereerd" - vers 157b, door Kramer vertaald als "voor hen werd een schijnbeeld van hem gemaakt") en de afwijzing van de leer der Drievuldigheid (Jezus, Isa, is een prima profeet, maar God kan geen zoon hebben) in de verzen 171 ev.

De verzen

4: 71 - "Jullie die geloven, neemt jullie voorzorgsmaatregelen en rukt uit in groepen of rukt gezamenlijk uit. 
4: 74 - "Laten zij die het tegenwoordige leven verkopen voor het hiernamaals dan strijden op Gods weg; wie op Gods weg strijdt en gedood wordt of de overwinning behaalt, hem zullen Wij [=God] een geweldig loon geven." 
4: 76 - "Zij die geloven strijden op Gods weg; zij die ongelovig zijn strijden op de weg van de Taghut [= de afgodendienaars]. Bestrijdt de aanhangers van de satan (...)." 
4: 77d - "Het genot van het tegenwoordige leven is gering; het hiernamaals is beter voor wie godvrezend is - en jullie wordt nog geen vezeltje onrecht aangedaan." 
4: 84a - "Strijd dus op Gods weg (...) en spoor de gelovigen aan." 
4: 89c - "Als zij [de ongelovigen] zich afkeren, grijpt hen dan en doodt hen waar jullie hen vinden." 
Zo'n vers is dus geliefd onder de jihadisten. Maar zie de context en lees even verder: 
"Behalve hen die ... met jullie een verdrag hebben ... ... en jullie vrede aanbieden." (vers 90), waarna vers 91b weer vervolgt met "Als zij zich dan niet van jullie afzijdig houden, jullie geen vrede aanbieden, noch hun handen in bedwang houden, doodt hen dan waar jullie hen aantreffen." In combinatie met eerdere verzen en vers 93: wie een ongelovige doodt, komt in de hemel; wie een gelovige doodt, komt in de hel. 
4: 104a - "versaagt niet in de achtervolging van de [ongelovige] mensen."

Het zijn deze verzen die gepredikt worden door de jihad-liefhebbers. Ze worden niet geïnterpreteerd als aanwijzingen die in de toenmalige tijd, cultuur en situatie niet geheel onlogisch waren, maar als eeuwige wetten voor allen. Daar zit 'm het probleem.

Hoofdstuk 9: At-tauba - het berouw 

De context

We bevinden ons nog in Medina, maar nu na de verovering (zonder strijd) van, gevolgd door een vredespact met Mekka in het jaar 630. Het vredesverdrag wordt hier uitgewerkt in regels voor de Mekkanen, waaronder natuurlijk nog veel ongelovigen, onder andere over het beheer van het heiligdom te Mekka en de bedevaarten daarheen. Zo wordt er ook de islamitische kalender ingesteld. 

De militaire strijd is gestreden, de strijd voor Het Enige Ware Geloof gaat natuurlijk door. Er wonen ook joden en christenen, alsook mensen die zich in naam tot de islam bekeren, maar dit niet echt menen, de "huichelaars" of "de hypocrieten" genoemd, de munafiqun. Deze zouden wel wat berouw mogen hebben en tonen. Om Mekka heen wonen ook nog de bedoeïenenstammen die nog niet bekeerd zijn. Er valt dus nog veel te strijden.

De verzen

9: 5a - "Als de heilige maanden zijn verstreken, doodt dan de veel-godendienaars waar jullie hen vinden; grijpt hen, belegert hen en wacht op hen in elke mogelijke hinderlaag." 
Wie dit vers wil citeren als aansporing tot 'heilig geweld', leze ook verder: 
9: 5b - "Maar als zij berouw toen, de salat verrichten [bidden] en de zakaat geven [aalmoezen], legt hun dan niets in de weg. God is vergevend en barmhartig."

9: 14 - "Strijd tegen hen [de ongelovigen], dan zal God hen door jullie handen bestraffen en te schande maken; Hij zal jullie tegen hen helpen en de harten van gelovige mensen genezen." 
9: 15 -  "Hij zal de woede die in hun harten is [omdat zij eertijds verdreven zijn] verwijderen ..."

9: 29 - "Strijdt tegen hen die niet in God geloven, die niet in de Laatste Dag geloven, die niet verbieden wat God en zijn gezant verboden hebben, en die niet de godsdienst van de waarheid aanvaarden uit het midden van hen aan wie het boek gegeven is [= de joden en de christenen], totdat zij naar vermogen onderdanig de schatting betalen."

9: 38 - "(...) Rukt uit op Gods weg! (...) Het genot van het tegenwoordige leven is in verhouding tot het hiernamaals maar gering." 
9: 39 -  "Als jullie niet uitrukken zal Hij jullie bestraffen (...). 
9: 41 - "Rukt uit, of het jullie nu licht of zwaar valt en spant jullie met jullie bezittingen en jullie persoon in op Gods weg (...)" 
9: 52a - "Zeg: 'Verwachten jullie voor ons [moslims] iets anders dan een van de twee allermooiste dingen?" [Dwz: de overwinning of het martelaarschap].

9: 61b - "Voor hen die de gezant van God leed aandoen is er een pijnlijke bestraffing." 
9: 63 -  "Weten zij dan niet dat er voor wie zich tegen God en zijn gezant verzet, het vuur van de hel is waarin hij altijd zal blijven? (...)" 
Dit vers wordt gebruikt om het wreken van het beledigen van de Profeet te rechtvaardigen. De tekst spreekt echter niet van een oordeel en een bestraffing door mensen hier op aarde, maar alleen door God na de dood met de hel.

9: 73a - "O profeet, stel je teweer tegen de ongelovigen en de huichelaars en pak hen stevig aan."

9: 79 - Ingekort: 'Zij die spotten met de gelovigen, God zal met hen spotten en hen straffen.' 
9: 80b - "Al vraag jij zeventig maal om vergeving voor hen, God zal hun niet vergeven." 
Dit vers speelde een rol bij de kwesties rond cartoons. Daarbij wordt dan weer niet vermeld dat volgens de tekst het oordeel aan God is, niet aan de mens. De tekst impliceert hier wel: als God dit niet vergeeft, dan hoeft de mens dit ook niet te doen. De tekst verwijst hier vrijwel expliciet naar het evangelie (Matheus 18:22), dat ons maant om onze broeder zeven maal zeventig maal te vergeven.

De verzen 81 t/m 84 gaan over degenen die niet uitrukken ten strijde, die zeggen "Rukt niet uit in de hitte". De profeet moet dan zeggen: "Het vuur van de hel is heter." - met andere woorden: daar kom je terecht als je niet meegaat in de strijd. Vers 84a zegt dan over deze weigeraars: "Bidt nooit de salat [gebed] voor een van hen die gestorven is en sta niet bij zijn graf." Er wordt, kortom, nogal wat druk gelegd op de moslims om ten strijde te trekken.

9: 111 - "God heeft van de gelovigen hun eigen persoon en bezittingen gekocht zodat de tuin [paradijs, hemel] voor hen is. Zij strijden op Gods weg, waarbij zij doden en worden gedood. Het is een toezegging waartoe Hij verplicht is in de Taura [Bijbel, joden], de Indjil [evangelie, christenen] en de Qur'an. Wie komt zijn verbond getrouwer na dan God? Verblijd jullie dus over de koop die jullie gesloten hebben. Dat is de geweldige triomf!"

9: 120 - Kort samengevat: Het past "de mensen van Medina en de bedoeïenen uit hun omgeving niet" om niet met de Profeet ten strijde te trekken. God zal dit onthouden. "God zal het loon van hen die goed doen [hier: ten strijde trekken] niet verloren laten gaan." 
9: 123a: "Jullie die geloven, strijdt tegen de ongelovigen die dicht bij jullie zijn (...)."

4. Conclusies

De Qur'an bevat teksten, citaten, die aanzetten tot strijd, tot jihad. Deze teksten komen vrijwel alleen voor in de hoofdstukken die ontstaan zijn kort na de emigratie van Mekka naar Medina: de context van tijd en situatie. Deze situatie vergde verdediging, waarna men ook overging tot aanval, uiteindelijk om ook Mekka - vooral het heiligdom aldaar - te heroveren, geheel in overeenstemming met de mores van de toenmalige samenleving van nomadische stammen. 

'Strijd' moet men zich in die tijd en in die situatie en cultuur echter heel anders voorstellen dan wat wij kennen aan de huidige oorlogen: zwaarddragers en paarden, geen bommenwerpers en tanks. Het woord en het begrip 'terreur' / 'terrorisme' bestond niet in de taal en de cultuur van die tijd; geen woord uit de Qur'an mag dus zo vertaald worden. 

Vrijwel alle hierboven genoemde citaten hebben ook nog 'buren': teksten eraan voorafgaand of erop volgend, die beperkingen aangeven voor de strijd. Zo moet men vredesverdragen accepteren en mag men geen krijgsgevangenen doden, noch ook er met de buit vandoor gaan: deze moet verdeeld worden onder de armen. 

De IS-theologen en de predikers annex ronselaars elders isoleren selectief citaten of delen daarvan uit de Qur'an zonder de context van het hoofdstuk, de Qur'an als geheel en de tijd en de omstandigheden waarin deze is ontstaan in acht te nemen. Dit is in de islamitische theologie niet toegestaan. 

Hierin is, al sinds eeuwen, consensus over. Zo is bijvoorbeeld slavernij, gebruikelijk in de tijd en cultuur van de Profeet, met algemene instemming later ontoelaatbaar verklaard.

De IS-theologie baseert zich op de islam, maar is niet qur'anisch, dus niet correct islamitisch.

Start Omhoog