Vorige Start Omhoog Volgende

Landelijke steekproeven

Om nog eens te recapituleren: onze samenleving is er de afgelopen twintig jaar van overtuigd geraakt dat SMK een bijzondere bedreiging vormt voor de geestelijke gezondheid van volwassenen. Dit impliceert dat de SMK-ervaringen van de betrokken persoon, of deze nu man of vrouw is, intense schade tot gevolg heeft. De beste manier om deze veronderstelling te toetsen, zou zijn om de hele bevolking te onderzoeken. Dit is natuurlijk onmogelijk. De op een na beste benadering is het nemen van een representatieve steekproef onder de bevolking en te proberen daar conclusies uit te trekken. Dit is precies wat een aantal onderzoekers in verschillende landen gedaan heeft. Zij hebben landelijke steekproeven genomen. Dit zijn steekproeven die zo samengesteld zijn dat zij een representatief beeld van de bevolking van het gegeven land geven. De gegevens verkregen uit deze steekproeven omtrent het verband tussen SMK en welbevinden zijn uiterst belangrijk omdat zij een veel beter beeld geven van de typische gevallen dan informatie uit klinische steekproeven.

Een paar jaar geleden verzamelden wij de resultaten uit alle onderzoeken, gebaseerd op landelijke steekproeven, die ingingen op de relatie tussen SMK en psychisch welbevinden. In onze eerste tabel vindt U een opsomming van deze onderzoeken en enkele van hun kenmerken. Ten eerste zien wij dat vier van deze steekproeven in de Verenigde Staten verricht zijn en vervolgens een in Canada, een in Groot Brittannië en een in Spanje. In een aantal onderzoeken werd van mondelinge interviews gebruik gemaakt, andere werden telefonisch afgenomen, twee onderzoeken gebruikten vragenlijsten die de persoon zelf invulde terwijl een onderzoeker in de nabijheid aanwezig was, en in een onderzoek werden de vragenlijsten opgestuurd.

Twee onderzoeken gingen uitsluitend in op SMK-ervaringen die de deelnemers als ongewenst beschouwden, vijf andere steekproeven bevatten zowel gewenste als ongewenste SMK-gebeurtenissen. Zoals in de tabel te lezen valt, namen grote aantallen personen aan deze steekproeven deel. Het percentage deelnemers met SMK-ervaringen loopt uiteen van 6% tot 36% voor mannen en van 14% tot 51% voor vrouwen. De percentages lopen zover uiteen omdat ook de gehanteerde definities van SMK zeer uiteenlopend waren. Na uitsluiting van twee onderzoeken waarin de definities te ruim leken (en waar bijvoorbeeld ook gewenste seksuele ervaringen tussen broers en zussen als SMK worden aangemerkt), lopen de percentages voor mannen uiteen van 6% tot 15% met een gemiddelde van 11%, en voor vrouwen van 14% tot 28% mat een gemiddelde van 19%. Op dit moment is de beste inschatting van het voorkomen van SMK dus 11% voor mannen en 19% voor vrouwen.

 

Tabel 1

Kenmerken van zeven onderzoeken, gebaseerd op landelijke steekproeven, naar psychologische verbanden of effecten van seksueel contact met volwassenen..

Onderzoek Onderzochte personen Wijze van gegevens verzamelena Definitievan SMKb Steekproefc VoorkomenVan SMK d Respons

%

Man-nen Vrouwen Man-

nen

Vrouwen
Badgley et al. (1984) Canada

Leeft. 18+

SAQ Alle ongewenste seks; C, NC 1002 1006 31% 53% 94%
Baker & Duncan (1985) Great Britt.

Leeft. 15+

FTF <16 ("seksueelgerijpt"); C,NC 834 923 9% 14% 87%
Bigler (1992 US: leeft.

30 tot 55

Mail <18 (5+,gezin of gedwongen); C,NC 140 174 36% 51% 33%
Boney-McCoy & Finkelhhor (1995) US: leeft.

10 tot 16

Tele Alle ongewenste seks; C, NC 987 911 6% 15% 72%
Finkelhor et al. (1989) US:

Leeft. 18+

Tele <19; Iedere vorm van seks die nu SMK heet; C,NC 1142 1476 15% 28% 76%
Laumann et al. (1994) US: leeft.

18 tot 59

FTF <pubereit (na de puberteit); C only 1311 1608 12% 17% 79%
Lopez et al. (1995) Spanje: leeft.

18 tot 60

FTF, SAQ <17 (5+, of dwang); C,NC. 462 433 15% 22% 82%
  1. FTF = face to face interviews: rechtstreekse gesprekken; SAQ = self-administered questionaires: zelf ingevulde vragenlijsten; Mail = mail survey: per post verstuurde vragelijsten; Tele = telephone survey: telefonische interviews.
  2. Eerst de leeftijd van wie als kind gezien wordt, dan tussen haakjes de leeftijd van de andere persoon en de overige omstandigheden.
  3. C=contact sex (seks waarbij lichamelijk contact was), NC=noncontact sexual experience (seksuele ervaring zonder lichamelijk contact)

  4. Het aantal respondenten, gebruikt in de analyses van de gegevens in onderzoeken die de mate van welbevinden onderzoeken; of het feitelijk aantal deelnemers.
  5. Gebaseerd op het feitelijk aantal respondenten dat deelnam.

In deze onderzoeken werden twee soorten van resultaten gerapporteerd die bruikbaar bleken voor het toetsen van de algemeen heersende veronderstellingen omtrent SMK. De eerste resultaten waren afkomstig van in zelfrapportages gemelde effecten - dat wil zeggen of de betrokken personen van mening waren dat de seksuele ervaring hen op een negatieve, neutrale of positieve wijze beïnvloed had. De tweede set van resultaten was afkomstig uit objectieve metingen van psychisch of seksueel welbevinden.

Laten wij eerst eens naar de effecten uit de zelfrapportages kijken. Tabel 2 toont de resultaten van de drie onderzoeken die van deze methode gebruik maakten. In het onderzoek van Badglay werd deelnemers gevraagd naar hun eerste ongewenste seksuele ervaring, indien aanwezig. Op de vraag of zij op het moment zelf door de ervaring emotioneel of psychisch geschaad waren, antwoordde 7% van de mannen en 24% van de vrouwen bevestigend. Merk op dat deze cijfers gebaseerd zijn op ongewenste ervaringen en tevens dat er tussen de geslachten sprake blijkt te zijn van een substantieel verschil in perceptie.

In een tweede onderzoek, verricht door Baker en Duncan in Groot BrIttannië, werd deelnemers gevraagd naar SMK-ervaringen die voor de leeftijd van 16 jaar hadden plaatsgevonden. Dat leverde de volgende indeling op van zelf-waargenomen gevolgen (zie onderaan Tabel 2): van mannen met SMK-ervaringen meldde 4% dat de ervaring blijvende schade tot gevolg had gehad; 33% zei dat het op het moment zelf schadelijk was geweest, maar geen blijvende effecten tot gevolg had gehad; 57% berichtte dat er geen gevolgen waren; en 6% stelde dat de ervaring de kwaliteit van hun leven verbeterd had. De indeling voor vrouwen met SMK-ervaringen was: 13% meldde een blijvende schade; 51% stelde dat de ervaring op het moment zelf schadelijk was geweest, maar zonder blijvende gevolgen; 34% zal dat het geen gevolgen had gehad; 2% merkte op dat het de kwaliteit van hun leven verbeterd had. Deze resultaten staan in schrille tegenstelling tot de populaire veronderstelling dat de slachtoffers SMK voor het leven getekend zijn: slechts 4% van de mannen en 13% van de vrouwen gaf te kennen dat de schade blijvend was. Zoals we kunnen zien (in het bovenste deel van tabel 2) voelde 37% van de mannen zich op een of andere manier geschaad, wat inhoudt dat 63% dat niet vond; voor vrouwen zijn deze percentages precies omgekeerd, met 64% die zich op een of andere manier geschaad achtten. Opnieuw blijkt er een duidelijk verschil tussen de seksen. In het laatste onderzoek vroeg Laumann de deelnemers naar SMK-ervaringen van voor het begin van de puberteit. Van de mannen gaf 45% te kennen dat zij op een of andere manier schade hadden ondervonden, en van de vrouwen 70%. Opnieuw is er sprake van een duidelijk verschil tussen de seksen

Tabel 2

Percentages van negatieve psychische gevolgen van SMK, zoals vermeld in zelfrapportage van mannen en vrouwen in landelijke steekproeven

Onderzoek Tijdsperiode

Mannen

Vrouwen

%

N

%

N

Badgley et al. (1984)a Alleen toen

7

307

24

538

Baker & Duncan (1985)b Toen en daarna

37

79

64

119

Laumann et al. (1994)c Toen en daarna

45

134

70

278

a De gegevens zijn gebaseerd op de eerste ongewenste seksuele ervaring, die in 2/3 van de gevallen plaatsvond voor de leeftijd van 18 jaar.
b De gegevens zijn gebaseerd op SMK beneden de leeftijd van 16 jaar.

c De gegevens zijn gebaseerd op seksueel getinte aanraking met oudere personen, voor de puberteit.

Baker & Duncan (1985)

Vr Vragen

Mannen (n=79)

Vrouwen (n=119)

Blijvende schade

4%

13%

Schade toen, maar geen blijvende gevolgen

33%

51%

Geen gevolgen

57%

34%

Kwaliteit van leven verbeterd

6%

2%

 

Als deze drie onderzoeken gezamenlijk bekeken worden, blijkt dat slechts een minderheid van de jongens negatieve gevolgen waarnam, tegenover een meerderheid van de meisjes. Verder valt op dat blijvende schade zeldzaam is. Deze bevindingen trekken de veronderstellingen in twijfel dat de schade normaal gesproken blijvend is, op grote schaal voorkomt (voornamelijk bij jongens) en dat jongens en meisjes op eenzelfde manier reageren.

Vervolgens onderzochten wij de relatie tussen SMK en psychisch of seksueel welbevinden door de gegevens te evalueren die voortkwamen uit de vergelijking tussen mensen met SMK-ervaringen en controlegroepen. Zoals in Tabel 3 getoond wordt, verschaften vijf van de onderzoeken relevante gegevens. De effectomvangen worden in de tabel voor mannen en vrouwen afzonderlijk getoond. Opnieuw geven deze effectomvangen het percentage van de variabiliteit in welbevinden aan dat SMK onder alle personen voor zijn rekening neemt. Voor mannen loopt dit uiteen van 0,16% tot 1,44% en voor vrouwen van 0,25% tot 4,00%. De gemiddelde effectomvangen waren 0,49% voor mannen en 1,00% voor vrouwen.

Deze resultaten laten verschillende dingen zien. Ten eerste vertonen mannen en vrouwen met een SMK-geschiedenis een verminderd welbevinden in vergelijking met personen uit de controlegroepen. Ten tweede blijken deze verschillen, hoewel statistisch significant, klein te zijn. Bij mannen moet de variabiliteit in het welbevinden bijvoorbeeld voor 99,51% aan andere factoren dan SMK toegeschreven worden. Dit resultaat wijst er, in tegenstelling tot wat gewoonlijk aangenomen wordt, niet op dat SMK gemiddeld een belangrijke factor is in het psychisch of seksueel welbevinden van personen met deze ervaringen

Tabel 3

Percentage van de variantie in de mate van welbevinden, voor zover deze aan SMK zijn toe te schrijven, in landelijke steekproeven

Onderzoek

Mannen

Vrouwen

N

%

N

%

Bigler (1992)

140

0.49

174

2.89

Boney-McCoy & Finkelhor (1995)

987

1.44

911

4.00

Finkelhor et al. (1989)

1142

0.25

1476

0.49

Laumann et al. (1994)

1311

0.49

1608

0.25

López et al. (1995)

462

0.16

433

0.81

Totalen

4042

0.49*

4602

1.00*

* Deze resultaten zijn statistisch significant.

 

Samenvattend kunnen we uit deze meta-analyse de volgende conclusies trekken: deze bevindingen zijn veel relevanter voor onze poging inzicht te krijgen in de aard van SMK-ervaringen dan bevindingen uit klinisch onderzoek. Tevens weerspreken de resultaten de veronderstellingen omtrent wijdverbreide, blijvende schade. Ook weerspreken deze resultaten de veel gehoorde opvatting dat SMK intense schade tot gevolg heeft. Immers, voor intense schade hadden de effectomvangen groot of op zijn minst gemiddeld moeten zijn. De effectomvangen zijn echter klein. Hieraan kan nog toegevoegd worden dat jongens veel minder negatief blijken te reageren dan meisjes, wat in tegenspraak is met de veronderstelling dat jongens en meisjes In gelijke mate negatief reageren.

De laatste veronderstelling die wij kritisch onder de loep namen, is de vraag of het kleine maar statistisch significante verschil in welbevinden tussen mensen met SMK-ervaringen en de controlegroepen, daadwerkelijk het gevolg van SMK Is. Met andere woorden: is SMK wel de werkelijke oorzaak van het geringe verminderd welbevinden? Wanneer we het over causaliteit hebben, moeten we eerst enkele basiselementen van de methodologie in ogenschouw nemen.

In de VS Is het I.Q. van blanken gemiddeld 15 punten hoger dan dat van zwarten. Mag men daaruit afleiden dat ras de oorzaak Is van verschil In I.Q.? Als je dat zou dan doen, dan wordt je voor racist uitgemaakt, en terecht. Blanken en zwarten verschillen niet alleen qua ras, naar ook qua sociaal-economische status alsmede een aantal andere factoren. Het is heel wel mogelijk dat opgroeien in een armere omgeving verschillen in I.Q. tot gevolg heeft. De thuisomgeving heeft een grote invloed op de intellectuele ontwikkeling en kan de rol hebben van een derde variabele die geheel verantwoordelijk is voor het verband tussen de twee hoofdvariabelen, ras en I.Q.

Tussen twee haakjes, een verschil In I.Q. van 15 punten tussen twee rassen kan op de volgende manier tot uitdrukking gebracht worden: ras neemt 34% van de variabiliteit in I.Q.-scores tussen blanken en zwarten voor zijn rekening. In onze landelijke steekproeven is SMK slechts verantwoordelijk voor 1% van de variantie in welbevinden voor vrouwen en 0,5% voor mannen. Hiermee vergeleken is de factor ras 34 tot 68 keer sterker als verantwoordelijke voor I.Q. varianties. Als we dus kunnen beweren dat de verschillen In I.Q. per ras niet door de factor ras veroorzaakt worden, maar door een armere thuisomgeving, dan is het ons zeker toegestaan om de mogelijkheid In overweging te nemen dat dit argument ook voor SMK opgaat: dat de kleine verschillen in welbevinden aan verschillen in thuisomgeving toegeschreven kunnen worden. Dit is een redelijke veronderstelling. Kinderen uit gebroken gezinnen staan minder onder toezicht en zijn vatbaarder voor, of meer geneigd tot niet-normatief gedrag, zoals het gebruik van drugs, spijbelen en het betrokken raken bij vormen van seks waar een taboe op rust (zoals seks met volwassenen). Vanuit dit oogmerk bezien, zijn zij door hun ongunstige thuissituatie niet alleen als het ware voorbestemd voor SMK, maar zijn zij ook tot een verminderd welbevinden voorbestemd. Dit scenario doet vermoeden dat het verband dat wij vonden tussen SMK en welbevinden wel eens een schijnverband zou kunnen zijn, of, als het verband toch causaal is, nog zwakker dan het al was.

De onderzoeker Finkelhor was bij twee van de Amerikaanse onderzoeken betrokken. Hij en zijn collega's gebruikten statistische technieken om verschillende andere variabelen die mogelijkerwijs verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor het statisch significante verband tussen SMK en welbevinden dat zij aantroffen uit te factoriseren. In beide studies bleef dit verband na deze procedure statistisch significant. Hij en zijn collega's stelden daarop dat dit aantoont dat SMK daadwerkelijk een verminderd welbevinden tot gevolg heeft. Als kritiek op Finkelhors benadering stellen wij vast dat zijn groep een aantal variabelen niet geverifieerd heeft, waarvan andere onderzoekers hebben aangetoond dat deze verantwoordelijk kunnen zijn voor het verband tussen SMK en welbevinden. Tot deze variabalen behoren lichamelijke mishandeling en emotionele verwaarlozing, die nogal eens met SMK verweven blijken te zijn - wat wil zeggen, gelijktijdig plaatsvinden met de SMK-ervaringen.

De onderzoekster Wiesnieski bijvoorbeeld onderzocht SMK-ervaringen in 32 steekproeven van studenten, geselecteerd op grond van het feit dat deze gezamenlijk representatief zijn voor de hele Amerikaanse studentenpopulatie. Nadat zij de niet-seksuele misbruik variabelen statistisch uitgefactoriseerd had, bleek de relatie tussen SMK en welbevinden verdwenen. Hieruit concludeerde zij dat 'de gegevens niet ondersteunen dat SMK de specifieke verklaring vormt voor de huidige emotionele problemen. De gegevens kunnen het best geïnterpreteerd worden als aanvulling op andere factoren zoals geweld in het gezin, dat de grootste invloed heeft op de huidige emotionaliteit.' Tijdens de bespreking van de resultaten van de tweede meta-analyse zullen wij op het onderwerp van causaliteit en statistische controle terugkomen.

Vorige Start Omhoog Volgende